ECLI:NL:RBDHA:2023:14252

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
NL23.26487
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring tijdens strafrechtelijke detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 september 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 1 september 2023, waarin de staatssecretaris de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 had opgelegd. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 15 september 2023, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en zijn medewerking aan de uitzettingsprocedure ontweek. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat er geen lichter middel dan bewaring kon worden toegepast, gezien de omstandigheden van de zaak en de medische zorg die beschikbaar was in het detentiecentrum.

Eiser had aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld tijdens zijn detentie en dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko was. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris zijn inspanningsverplichting was nagekomen en dat er voldoende aanknopingspunten waren voor de Marokkaanse nationaliteit van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.26487

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser,

geboren op [datum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.A. Broersma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft aan de maatregel ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Grondslag
2. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef
en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen, nu eiser op 11 april 2023
een terugkeerbesluit heeft ontvangen. Daarnaast is aan eiser een inreisverbod van 2 jaar opgelegd. Eiser geniet dus geen rechtmatig verblijf.
Zware gronden
3. De rechtbank overweegt dat de gronden 3a, 3b, 3c, 4b, 4c en 4d in samenhang gezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat er voldoende gronden zijn voor het standpunt van de staatssecretaris dat er sprake is van een significant risico op onttrekking. Immers, eiser heeft verklaard dat hij zonder documenten Nederland is ingereisd (3a). Ten aanzien van grond 3b heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld eiser zich meerdere keren aan het toezicht heeft onttrokken en Nederland niet op eigen gelegenheid heeft verlaten, ondanks dat eiser op 11 april 2023 een terugkeerbesluit en inreisverbod heeft ontvangen (3c).
Lichte gronden
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris ook de lichte gronden 4b, 4c en 4d terecht aan eiser tegengeworpen, nu eiser meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend, hetgeen ook niet is betwist. Verder staat eiser in Nederland niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen en heeft hij niet op andere wijze aangetoond over een vaste woon- of verblijfsplaats in Nederland te beschikken. Daarnaast beschikt eiser niet over voldoende middelen van bestaan, nu eiser heeft aangegeven geen eigen middelen te bezitten en het leefgeld van het COa niet als zodanig geldt.
3.2.
De staatssecretaris heeft voldoende gemotiveerd waarom de lichte gronden maken dat eiser zijn vertrek belemmert en/of niet aannemelijk is dat eiser uit eigen beweging Nederland zal verlaten. De overige gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd laat de rechtbank onbesproken.
Lichter middel
4. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond dus niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
4.1.
De rechtbank stelt daarbij vast dat de staatssecretaris de medische omstandigheden van eiser voldoende heeft betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. De staatssecretaris heeft immers aangeven dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum die zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft. Verder heeft de staatssecretaris in de maatregel gemotiveerd dat in het detentiecentrum medische en psychische voorzieningen aanwezig zijn, die gelijk zijn aan de voorzieningen in de vrije maatschappij en dat eiser in bewaring toegang heeft tot deze (gespecialiseerde) zorg.
4.2.
Verder is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS), 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
5. Namens eiser is – samengevat – aangevoerd dat de staatssecretaris de inspanningsverplichting heeft geschonden door tijdens zijn strafrechtelijke detentie onvoldoende voortvarend te handelen. Ook heeft verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld tijdens de bewaring. Er is geen rappel meer geweest bij de Marokkaanse autoriteiten na 8 juni 2023 en geen rappel bij de Algerijnse autoriteiten na 3 augustus 2023. Verder is namens eiser gesteld dat er geen sprake is van zicht op uitzetting van eiser naar Marokko, nu uit de door eiser overgelegde documenten volgens hem blijkt dat hij niet de Marokkaanse nationaliteit maar de Algerijnse nationaliteit bezit. Dat eiser de Algerijnse nationaliteit heeft blijkt ook uit de omstandigheid dat hij volgens verschillende tolken met een Algerijns accent spreekt. Er is geen zicht op uitzetting naar Algerije omdat de Algerijnse autoriteiten niet meewerken aan overdrachten.
5.1.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de inspanningsverplichting en voortvarendheid als volgt. Volgens paragraaf A5/6.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (VC 2000) is het uitgangspunt dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat vreemdelingen na hun strafrechtelijke detentie in vreemdelingenbewaring gesteld moeten worden.
5.2.
Eiser heeft in strafrechtelijke detentie gezeten vanaf 4 juli 2023 tot 1 september 2023. Op 4 juli is aan eiser een M122-formulier uitgereikt, waarin is aangegeven dat hij na zijn strafrechtelijke hechtenis zal worden overgedragen aan de vreemdelingenpolitie. Op 24 juli 2023 is een vertrekgesprek met eiser gehouden en daaropvolgend is op 2 augustus 2023 een aanvraag tot het verstrekken van een laissez passer (lp) verzonden naar de Algerijnse autoriteiten. Ter zitting is gebleken dat bij de Marokkaanse autoriteiten op 5 juli en 12 juli 2023 telefonisch is gerappelleerd in alle lopende lp-aanvragen bij het Marokkaanse consulaat in Amsterdam. Eisers zaak valt hier ook onder. Op 23 augustus is schriftelijk gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris hiermee voldaan aan zijn inspanningsverplichting. De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris sinds de oplegging van de maatregel van bewaring ook voortvarend heeft gehandeld. De staatssecretaris heeft op 6 september 2023, dat is op dag vijf van de inbewaringstelling, een eerste uitzettingshandeling verricht, namelijk een vertrekgesprek met eiser gevoerd. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de AbRvS van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:989, onder 2.2). Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding zijn daar in dit geval anders over te oordelen.
5.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat zicht op uitzetting niet ontbreekt. De autoriteiten van Marokko werken mee aan het verstrekken van reisdocumenten en ook vinden er nationaliteitsbevestigingen plaats. De rechtbank wijst daarbij op de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 juni 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:8706). Dat eiser inmiddels stelt dat hij niet de Marokkaanse nationaliteit heeft maar de Algerijnse, betekent niet dat de staatssecretaris niet mag trachten een lp te verkrijgen bij de Marokkaanse autoriteiten. Voor de Marokkaanse nationaliteit van eiser bestaan genoeg aanknopingspunten. Dat eiser met een Algerijns accent zou spreken maakt dat niet anders. Met de staatssecretaris stelt de rechtbank vast dat eiser eerder heeft gesteld dat hij in Marokko is geboren maar in Algerije is opgegroeid. Dat de staatssecretaris naar aanleiding van het overleggen van een kopie van een Algerijnse paspoort door eiser een lp-aanvraag heeft ingediend bij de Algerijnse autoriteiten maakt dit evenmin anders. De kopie kan een mogelijke aanwijzing zijn dat eiser de Algerijnse nationaliteit heeft, maar een kopie kan niet op echtheid worden gecontroleerd en door eiser is nog altijd geen enkele actie ondernomen om de originele documenten te overleggen. Namens de staatssecretaris is op de zitting toegelicht dat lp-aanvraag bij de Algerijnse autoriteiten is ingediend om eisers stelling met betrekking tot zijn Algerijnse nationaliteit te laten verifiëren. Indien en zodra eiser aantoont de Algerijnse nationaliteit te hebben, kan de staatssecretaris opnieuw afwegen of de bewaring gehandhaafd moet worden.
Conclusie
6. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een - uit het Unierecht voortvloeiende - voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om de bewaring onrechtmatig te achten.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van
A. Hoekstra, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.