ECLI:NL:RBDHA:2023:14368

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
SGR 22/2735 en SGR 22/2738
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepen tegen planschadebesluiten n.a.v. Provinciaal Inpassingsplan Windpark Spui

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers 1 en eiseres 2 over de toekenning van een planschadevergoeding aan eiseres 1a en eiser 1b. Bij besluit van 5 juli 2021 heeft het college aan eiseres 1a en eiser 1b een tegemoetkoming in planschade toegekend van in totaal € 131.708,88, inclusief wettelijke rente. Het college heeft het primaire besluit in stand gelaten onder aanpassing van de motivering. Eisers 1 en eiseres 2 hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat het college ten onrechte had aangenomen dat de planschade voorzienbaar was. De rechtbank oordeelt dat de openbaarmaking van de Nota Wervel niet voldoende was om de voorzienbaarheid aan te nemen. De rechtbank draagt het college op om nieuwe besluiten te nemen, waarbij het normaal maatschappelijk risico op 3% wordt vastgesteld. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eisers 1 en eiseres 2 toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/2735 en SGR 22/2738

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 september 2023 in de zaken tussen

de vennootschap onder firma [eiseres 1] (eiseres 1a),

[eiser 1](eiser 1b)
, [eiseres 2] , [eiser 2] en [eiser 3](samen: eisers 1c)
,uit [woonplaats] ,
samen: eisers 1 (SGR 22/2738)
(gemachtigde: mr. R.M. Königel),

[eiseres 3] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres 2 (SGR 22/2735)

(gemachtigde: mr. M.S. van der Hoek),
en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (het college)

(gemachtigde: mr. L.A. Jager).
Eisers 1 hebben als derde-partij deelgenomen aan het beroep van eiseres 2. Eiseres 2 heeft als derde-partij deelgenomen aan het beroep van eisers 1.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers 1 en eiseres 2 over de toekenning van een planschadevergoeding aan eiseres 1a en eiser 1b.
1.1
Bij besluit van 5 juli 2021 (het primaire besluit) heeft het college aan eiseres 1a en eiser 1b een tegemoetkoming in planschade in de vorm van vermogensschade en inkomensderving als gevolg van het provinciaal inpassingsplan “Windpark Spui” toegekend van in totaal € 131.708,88, inclusief de wettelijke rente en het drempelbedrag van € 300,-. Met het besluit van 21 maart 2022 (het bestreden besluit) op de bezwaren van eisers heeft het college het primaire besluit in stand gelaten onder aanpassing van de motivering.
1.2
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft de beroepen gevoegd en op 22 juni 2023 op zitting behandeld. De rechtbank heeft het beroep van eisers 1 voor wat betreft het onderdeel ‘voorzienbaarheid’ gelijktijdig behandeld met de beroepen met zaaknummers SGR 21/7054, SGR 21/3443 en SGR 21/1689. Voor wat betreft de schadefactoren heeft de rechtbank het beroep van eisers 1 gelijktijdig behandeld met de beroepen met zaaknummers SGR 20/6108, SGR 21/3616 en SGR 21/4672. Het beroep van eiseres 2 is voor wat betreft het normaal maatschappelijk risico gelijktijdig behandeld met het beroep met zaaknummer SGR 22/2737. Namens eisers 1 was aanwezig eiser 1b, bijgestaan door de gemachtigde. Namens eiseres 2 waren aanwezig de gemachtigde en [naam 1] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. N.J.K. Eijpe en mr. R. Surie. Namens adviesbureau Thorbecke B.V. (Thorbecke) waren aanwezig mr. [naam 2] en mr. [naam 3] , adviseurs.

Totstandkoming van het besluit

2. Bij besluit van 14 september 2016 hebben provinciale staten van Zuid-Holland het inpassingsplan “Windpark Spui” (het inpassingsplan) vastgesteld. Het inpassingsplan maakt het mogelijk om in de gemeente Korendijk langs de rivier het Spui tussen de plaatsen Nieuw-Beijerland en Piershil in één lijn vijf windturbines met bijbehorende voorzieningen op te richten met een bouwhoogte van maximaal 140 m (rotordiameter maximaal 136 m). Het inpassingsplan is op 7 november 2016 in werking getreden. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 januari 2018 is het inpassingsplan onherroepelijk geworden. [1]
3. Eiseres 2 is de initiatiefnemer van de bouw van de windturbines. Zij is op grond van een planschadeverhaalsovereenkomst gehouden om eventueel uit te keren tegemoetkomingen in planschade te vergoeden.
4. Eiser 1b en eisers 1c hebben in 1995 de onroerende zaak aan [adres] [nummer 1] in [plaats] gekocht om te exploiteren als hotel-café-restaurant “ [eiseres 1] ”. Met de aankoop door eiser 1b en eisers 1c op 19 december 2006 van de naastgelegen onroerende zaak aan [adres] [nummer 2] is de onderneming uitgebreid. In 2021 hebben eiser 1b en eisers 1c de onderneming gestaakt. Op de begane grond van [adres] [nummer 1] en [nummer 2] bevond zich het restaurant. Op de eerste verdieping van de panden bevonden zich in totaal vier hotelkamers, twee in het pand aan [adres] [nummer 1] en twee in het pand aan [adres] [nummer 2] . De panden liggen op een kortste afstand van circa 650 meter, 1.050 meter, 1.530 meter, 2.000 meter en 2.460 meter van de windturbines.
5. Op 11 mei 2020 hebben eiseres 1a en eiser 1b bij het college een aanvraag gedaan voor tegemoetkoming in planschade die bestaat uit inkomensderving en waardevermindering van de onroerende zaken [adres] [nummer 1] - [nummer 2] . Op het aanvraagformulier staan eisers 1c vermeld als mede-eigenaren.
6. Het college heeft de aanvraag ter advisering voorgelegd aan Thorbecke B.V. (Thorbecke). Het definitieve advies dateert van 3 juni 2021. Thorbecke adviseert de toe te kennen tegemoetkoming in planschade in de vorm van vermogensschade vast te stellen op € 3.400,- en die in de vorm van inkomensschade op € 122.497,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag tot aan de dag van uitkering van de tegemoetkoming en onder restitutie van het drempelbedrag. Bij het berekenen van de schade heeft Thorbecke voorzienbaarheid aangenomen voor [adres] [nummer 2] en een aftrek voor het normaal maatschappelijk risico van 2% gehanteerd.
6. Het college heeft overeenkomstig het advies van Thorbecke beslist en
aan eiseres 1a en eiser 1b een tegemoetkoming in planschade toegekend van in totaal € 131.708,88, inclusief de wettelijke rente en het drempelbedrag van € 300,-.
7. Eisers 1 en eiseres 2 hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het college heeft de bezwaren ongegrond verklaard in het bestreden besluit.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt de beroepen aan de hand van de beroepsgronden van eisers 1 en eiseres 2.
9. De voor de beoordeling van de beroepen relevante wetgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Voorzienbaarheid
10. Eisers 1 betogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bij de aankoop van de onroerende zaak aan [adres] [nummer 2] op 19 december 2006 voorzienbaar was dat op de betreffende locatie windturbines zouden komen.
10.1.
In het bestreden besluit heeft het college zich op het standpunt gesteld dat met betrekking tot de onroerende zaak aan [adres] [nummer 2] voorzienbaarheid kan worden aangenomen op grond van het Streekplan Zuid-Holland Zuid 2000 (het Streekplan), zijnde de voorganger van de Nota Wervel 2003. Het gebied stond reeds vóór de Nota Wervel 2003 op de kaart van het Streekplan als een potentiële locatie voor windenergie. Gelet hierop hadden eiser 1b en eisers 1c bij de aankoop van de onroerende zaak aan [adres] [nummer 2] rekening behoren te houden met de kans dat de planologische situatie in ongunstige zin zou veranderen.
10.2.
Volgens vaste rechtspraak wordt de voorzienbaarheid van een planologische verandering beoordeeld aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de investeringsbeslissing, bijvoorbeeld ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak, voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij wordt rekening gehouden met een concreet beleidsvoornemen dat openbaar is gemaakt. Niet is vereist dat dat beleidsvoornemen een formele status heeft. [2]
10.3.
Indien de planschade voorzienbaar is, blijft deze voor rekening van de koper, omdat hij in dat geval wordt geacht de mogelijkheid van verwezenlijking van de negatieve ontwikkeling ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak te hebben aanvaard.
10.4.
Om op grond van een concreet beleidsvoornemen voorzienbaarheid te kunnen aannemen, moet een redelijk denkend en handelend koper uit de openbaarmaking daarvan kunnen begrijpen op welk gebied dat beleidsvoornemen betrekking heeft, wat de zakelijke inhoud ervan is, en dat hij van de inhoud ervan kan kennisnemen.
10.5.
Bij het bepalen van de voorzienbaarheid van de schade komt geen betekenis toe aan de grootte van de ten tijde van de beslissing tot investering bestaande kans dat de schade niet zou ontstaan.
10.6.
Voor het aannemen van voorzienbaarheid is niet vereist dat verwezenlijking van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel volledig en onherroepelijk vaststaat, dat deze maatregel in detail is uitgewerkt of dat de omvang van de nadelige gevolgen met nauwkeurigheid kan worden bepaald. Beslissend is of op het moment van investering de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was, dat hiermee bij de beslissing tot investering rekening kon worden gehouden.
10.7.
Ter zitting heeft het college te kennen gegeven dat het Streekplan niet langer als grondslag voor de voorzienbaarheid geldt. Volgens het college dient voorzienbaarheid te worden aangenomen op grond van de op 22 oktober 2003 door provinciale staten vastgestelde Nota Wervel 2003 (de Nota Wervel). Aangezien uit de Nota Wervel volgt dat de windturbines mogelijk op de desbetreffende locatie zouden worden geplaatst, hadden eiser 1b en eisers 1c – als redelijk denkende en handelende kopers – met die mogelijkheid rekening moeten houden bij de aankoop van de onroerende zaak aan [adres] [nummer 2] op 19 december 2006, aldus het college.
10.8.
De rechtbank stelt vast dat het college op dit punt een ander standpunt inneemt dan in het bestreden besluit. Nu het college zich voor de voorzienbaarheid niet langer baseert op het Streekplan, vertoont het bestreden besluit een motiveringsgebrek. Reeds hierom zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit op dit punt vernietigen. Hieronder zal de rechtbank beoordelen of zij de rechtsgevolgen van dit deel van het bestreden besluit in stand kan laten.
Nota Wervel - concreet genoeg?
11. Volgens eisers 1 kan het college ook geen voorzienbaarheid aannemen op grond van de Nota Wervel. De aanduiding van de locatie van de windturbines als “studielocatie/zoekgebied” in de Nota Wervel is daarvoor te vaag, te meer nu de locatie Spui op de “Zoekruimtekaart windenergie Zuid-Holland” volgens eisers 1 is aangeduid als “opstellingen ongewenst”.
11.1.
Volgens het college blijkt uit de Nota Wervel voldoende concreet en bepaalbaar dat op de locatie Spui mogelijk windturbines zouden worden geplaatst. In dat verband wijst het college erop dat de locatie in de Nota Wervel is aangeduid als “zoekgebied”. Het college bestrijdt de lezing van eisers 1 dat de locatie is aangeduid als “opstellingen ongewenst”.
11.2.
In tabel 2 van de Nota Wervel is “zoekgebied Hoeksche Waard West” (locatie nr. 50) aangemerkt als “studielocatie/zoekgebied”. In paragraaf 4.3 en de samenvatting van de Nota Wervel is over studielocaties en zoekgebieden vermeld dat de wenselijkheid daarvan nog afhangt van de uitkomsten van nader onderzoek. Overleg tussen gemeenten en de provincie speelt daarbij een belangrijke rol. Het zoekgebied Hoeksche Waard West (nr. 50) is aangeduid op kaart 3 “Locatiekaart opstellingen windenergie Zuid-Holland”. Naar het oordeel van de rechtbank is dit zoekgebied voldoende concreet aangeduid en valt de locatie waar het windpark is gerealiseerd binnen dit zoekgebied. De rechtbank volgt eisers 1 niet in hun betoog dat uit kaart 2 “Zoekruimtekaart windenergie Zuid-Holland” en de daarbij behorende legenda zou blijken dat de locatie is aangeduid met “opstellingen ongewenst”. Op deze kaart is te zien dat de dorpen Piershil en Nieuw-Beijerland wel zijn aangeduid met “opstellingen ongewenst”, maar het gebied daartussen (waar het windpark zich bevindt) niet. Dat – zoals eisers 1 betogen – gelet op de aanduiding als “studielocatie” nog geen sprake was van een voldoende concreet beleidsvoornemen, volgt de rechtbank evenmin. Zoals is opgenomen in overweging 10.6 is voor het aannemen van voorzienbaarheid niet vereist dat verwezenlijking van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel volledig en onherroepelijk vatstaat, dat deze maatregel in detail is uitgewerkt of dat de omvang van de nadelige gevolgen met nauwkeurigheid kan worden vastgesteld. Door het aanmerken van de locatie als studielocatie/zoekgebied bestond al aanleiding om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen.
Nota Wervel – bekendmaking / openbaarheid
12. Eisers 1 betwisten dat de terinzagelegging van de Nota Wervel bekend is gemaakt. Hierover is niets terug te vinden in het provinciaal blad of de lokale krant, aldus eisers 1.
12.1.
Het college heeft ter zitting toegelicht dat de publicatie van de Nota Wervel in de Staatscourant niet meer is terug te vinden, ook niet in het Nationaal Archief. Het college stelt zich op het standpunt dat deze bekendmaking geen vereiste is om voorzienbaarheid aan te nemen en er voldoende gegevens voorhanden zijn waaruit de openbaarheid van de Nota Wervel blijkt. In dat verband heeft het college erop gewezen dat op grond van de destijds geldende Wet op de Ruimtelijke Ordening een provinciale structuurvisie ter inzage moest worden gelegd. Verder staat in de Nota Wervel dat de ontwerpnota van 20 maart tot 17 april 2003 ter inzage heeft gelegen. Het college wijst erop dat deze terinzagelegging ook heeft geleid tot diverse ingediende zienswijzen. Verder leidt het college de openbaarheid af uit een bericht in het nieuwsblad Eilanden Nieuws van 28 maart 2003, persberichten van 6 maart 2003 en 30 september 2003, een oproep in het Provinciaal blad van 8 oktober 2003 voor de Provinciale Statenvergadering van 22 oktober 2003, en de “Nota van beantwoording van bedenkingen op de Ontwerpnota Wervel”.
12.2.
Het college heeft de persberichten van 6 maart 2003 en 30 september 2003, de oproep in het Provinciaal blad van 8 oktober 2003 voor de Provinciale Statenvergadering van 22 oktober 2023, en de “Nota van beantwoording van bedenkingen op de Ontwerpnota Wervel” op 14 juni 2023 respectievelijk 16 juni 2023 – en dus kort voor de zitting – overgelegd aan de rechtbank. De rechtbank volgt eisers 1 niet in hun betoog dat deze stukken buiten beschouwing moeten worden gelaten wegens strijd met de goede procesorde. Het college stelt zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat deze stukken een onderbouwing zijn van een eerder ingenomen standpunt en het niet zozeer gaat om de inhoud van deze stukken, maar om het bestaan ervan. Eisers 1 hebben voldoende gelegenheid gehad om op het bestaan van de stukken te reageren en hebben daar ter zitting ook gebruik van gemaakt. De rechtbank zal deze stukken dan ook bij de beoordeling van het beroep betrekken.
12.3.
De rechtbank begrijpt eisers 1 zo dat zij betwisten dat de Nota Wervel op een zodanige wijze is openbaargemaakt dat zij, als redelijk denkende en handelende kopers uit deze openbaarmaking hadden kunnen begrijpen op welk gebied de Nota Wervel betrekking heeft, wat de zakelijke inhoud ervan is en dat zij van de inhoud ervan kennis hadden kunnen nemen. [3] De rechtbank volgt eisers 1 hierin. Vast staat dat er geen stukken zijn overgelegd waaruit volgt dat de Nota Wervel op de juiste wijze is bekendgemaakt en ter inzage is gelegd. De rechtbank overweegt dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat er desondanks van moet worden uitgegaan dat de Nota Wervel ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak aan [adres] [nummer 2] door eisers 1 op 19 december 2006 openbaar was gemaakt. Het enkele gegeven dat de Nota Wervel op grond van de toenmalige Wet op de Ruimtelijke Ordening ter inzage moest worden gelegd, betekent niet dat dat ook daadwerkelijk is gebeurd. Met betrekking tot de oproep voor de Provinciale Statenvergadering van 22 oktober 2003 (waarin de Nota Wervel is vastgesteld) overweegt de rechtbank dat door behandeling van de Nota Wervel in een openbare vergadering nog niet is gewaarborgd dat een ieder kennis kan nemen van de inhoud van de Nota Wervel. [4] Dat de Nota Wervel nu op internet te vinden is, betekent ten slotte niet dat dit ook het geval was ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak aan [adres] [nummer 2] .
12.4.
De rechtbank volgt het college ook niet voor zover het zich op het standpunt stelt dat voorzienbaarheid kan worden aangenomen op basis van de Ontwerpnota Wervel. Deze ontwerpnota is door het college niet overgelegd en ook een bekendmaking daarvan niet. Met betrekking tot de persberichten van 6 maart 2003 en 30 september 2003 overweegt de rechtbank dat het college met de enkele verwijzing naar deze persberichten niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Ontwerpnota Wervel openbaar is gemaakt. [5] Ten aanzien van het bericht in Eilanden Nieuws van 28 maart 2003 hebben eisers 1 onweersproken gesteld dat dit nieuwsblad niet in hun regio werd bezorgd, waardoor zij niet van deze publicatie kennis hebben kunnen nemen. Uit de persberichten en het bericht in het Eilanden Nieuws volgt bovendien niet dat er een zodanige openbaarmaking heeft plaatsgevonden dat eisers 1 bekend konden zijn met de zakelijke inhoud en de wijze van terinzagelegging van de ontwerpnota. Het college leidt uit het gegeven dat er zienswijzen zijn binnengekomen af dat de ontwerpnota ter inzage moet zijn gelegd, maar dat gegeven zegt naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf nog niets over de vraag of eisers 1 uit de openbaarmaking konden begrijpen dat het beleidsvoornemen betrekking heeft op het gebied waar de windturbines zijn gerealiseerd, wat de zakelijke inhoud daarvan is en dat eisers 1 van de inhoud ervan kunnen kennisnemen. Gelet hierop kan de verwijzing naar de uitspraak [6] van de Afdeling van 29 september 2021 het college niet baten, aangezien het in dat geval wél vaststond dat een ontwerpplan ter inzage had gelegen en daarvan vooraf mededeling was gedaan in de Staatscourant en een regionaal dagblad.
12.5.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het college met de overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat Nota Wervel en de Ontwerpnota Wervel ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak aan [adres] [nummer 2] op een zodanige wijze openbaar waren gemaakt dat eisers 1 daarmee rekening konden houden. Het college heeft op basis van de hiervoor genoemde stukken dan ook ten onrechte voorzienbaarheid van de schade aangenomen.
12.6.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen deel van het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven.
Vermogensschade
13. De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van een verzoek om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de verzoeker door wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon onderscheidenlijk kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.
14. Voor de beoordeling van de vermogensschade heeft Thorbecke een schadeanalyse gemaakt. Thorbecke heeft een planologische vergelijking gemaakt tussen het bestemmingsplan ‘Buitengebied’, het oude planologische regime, en het inpassingsplan, het nieuwe planologische regime. Daarbij zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de onroerende zaken van eisers 1 beoordeeld als ook de bedrijfsschadefactoren. Volgens Thorbecke bestaan de voor de onroerende goederen van eisers 1 nadelige ruimtelijke effecten als gevolg van de planologische wijziging uit een zeer geringe aantasting van (het karakter van) het uitzicht, een zeer geringe toename van slagschaduwhinder, een geringe toename van geluidhinder en een verminderde situering. Thorbecke concludeert dat sprake is van een beperkt planologisch nadeel.
15. Vanwege voorzienbaarheid heeft Thorbecke de waarde van het pand aan de [adres] [nummer 2] buiten de berekening van de vermogensschade gehouden. Omdat het pand aan de [adres] [nummer 1] een hogere waarde ontleent als het in gebruik is als woning, heeft Thorbecke de waarde van het pand getaxeerd als woning en niet als hotel-café-restaurant. Onder het oude planologische regime heeft Thorbecke het pand aan de [adres] [nummer 1] als woning per de peildatum van 7 november 2016 getaxeerd op een bedrag van € 330.000,-. De waarde van het pand als woning onder het nieuwe planologische regime is door Thorbecke per diezelfde datum vastgesteld op € 320.000,-, hetgeen overeenkomt met een waardevermindering van € 10.000,-.
Schadefactoren
Situeringswaarde
16. Eisers 1 stellen dat Thorbecke de ernst van de aantasting van de situering heeft onderschat. Voor een hotel-restaurant is de ligging erg belangrijk. Voor de komst van het windpark lag het in een rustige, open en landelijke omgeving, nabij een natuurgebied en zonder hoogbouw en andere verstorende elementen. Thorbecke heeft vooral gekeken naar het uitzicht vanuit het pand op de windturbines. Voor de situeringswaarde is de aard van de ontwikkeling en de aard van de omgeving van belang. Thorbecke miskent dat de windturbines hoge bouwwerken zijn die daarom een zeer grote invloed hebben op de wijde omgeving. Verder is van belang dat de rotorbladen van de windturbines constant bewegen, wat de aandacht trekt. Volgens eisers 1 is sprake van een zware aantasting van de situeringswaarde.
16.1.
In haar advies van 3 juni 2021 heeft Thorbecke zich op het standpunt gesteld dat de situeringswaarde van de onroerende zaken van eisers 1 is afgenomen omdat de omgevingskarakteristiek in nadelige zin is gewijzigd. Daarbij wordt wel opgemerkt dat de directe omgeving niet is gewijzigd. De onroerende zaken van eisers 1 zijn en blijven gelegen aan een weg op een dijk in een rij bebouwing. In de directe omgeving zijn andere woonhuizen gelegen, deels mede bestemd voor horeca-doeleinden. Daarnaast zijn parkeer- en verkeervoorzieningen nabij de onroerende zaken aanwezig, is een gemaal op korte afstand gelegen en liggen de onroerende zaken nabij een (jacht)haven. Op grotere afstand van de kern van Nieuw-Beijerland is onder het nieuwe regime een lijnopstelling van vijf windturbines mogelijk gemaakt. In brede zin is de situering wel gewijzigd, hetgeen als nadelig wordt beschouwd. Ten aanzien van de bedrijfsschadefactoren heeft Thorbecke daaraan toegevoegd dat bij een hotel mede van belang is dat gasten ook de directe omgeving betrekken bij de keuze. Voor het uitbaten van een café-restaurant is de komst van de windturbines minder van invloed, te meer daar het terras buiten de beoordeling blijft. Er bestaat vanuit het café-restaurant geen direct zicht op de lijnopstelling. De toevoeging van vijf windturbines dient derhalve als nadelig te worden beoordeeld, hetgeen leidt tot een beperkte aantasting van de locatiewaarde.
16.2.
De rechtbank stelt voorop dat Thorbecke voor het bepalen van de vermogensschade het gebruik van [adres] [nummer 1] als woonhuis en niet als hotel-café-restaurant tot uitgangspunt heeft genomen, omdat aan het gebruik van het pand als woonhuis een hogere waarde kan worden ontleend. Eisers 1 hebben dit uitgangspunt niet bestreden. Voor zover eisers 1 aanvoeren dat het hotel-restaurant vermogensschade leidt vanwege de verminderde situering, kan dit daarom niet slagen. Dit speelt alleen een rol in het kader van de inkomensschade. Ter zitting hebben eisers 1 naar voren gebracht dat hun betoog ook van toepassing is op het gebruik van het pand als woonhuis. De rechtbank overweegt dat Thorbecke voor wat betreft de situering, anders dan eisers 1 veronderstellen, niet uitsluitend naar het uitzicht vanuit het pand op de windturbines heeft gekeken, maar de directe omgeving en de omgevingskarakteristiek, de omgeving in bredere zin, in aanmerking heeft genomen. Niet gebleken is dat Thorbecke aspecten die tot de omgeving behoren over het hoofd heeft gezien. De rechtbank ziet voorts geen grond voor het oordeel dat Thorbecke de ernst van de aantasting van de situering heeft onderschat. Eisers 1 hebben geen contra-expertise overgelegd die tot een ander oordeel zou kunnen leiden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voor het aspect ‘situeringswaarde’ dan ook af kunnen gaan op het advies van Thorbecke. De beroepsgrond van eisers 1 slaagt niet.
Geluidhinder
17. Eisers 1 betogen dat het college de geluidhinder ten onrechte heeft aangemerkt als “gering”. Volgens eisers 1 is de planologische verslechtering “zwaar”. Eisers 1 stellen dat Thorbecke geen reële prognose heeft gemaakt van de toename van de geluidhinder. Volgens eisers 1 was het referentieniveau van het omgevingsgeluid in de oude situatie zeer laag. In dit verband wijzen zij op het onderzoeksrapport “Bepaling referentieniveau in Nieuw-Beijerland, omgeving Oudendijk” van DPG Cauberg-Huijgen van 29 maart 2016 en het “Verslag akoestisch onderzoek 2018 Bepaling referentieniveau in Nieuw-Beijerland omgeving Oudendijk versie oktober 2018” van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid. Uit het “Rapport Geluidsonderzoek windpark Spui ten behoeve van de omgevingsdialoog” van M+P van 3 mei 2023 blijkt volgens eisers 1 dat sinds de komst van het windpark het niveau van het omgevingsgeluid in de directe omgeving van het pand tot 39,6 dB(A) is toegenomen. Volgens eisers 1 kunnen de aanwezige geluidsbronnen het windturbinegeluid niet maskeren. Ook kent Thorbecke volgens eisers 1 onvoldoende gewicht toe aan het impulsachtige karakter van het windturbinegeluid, dat hierdoor niet of zeer lastig door andere geluidsbronnen kan worden gemaskeerd en extra hinderlijk is. Eisers 1 betwisten voorts dat tussenliggende bebouwing voor volledige afscherming van het geluid van de windturbines zou kunnen zorgen. De windturbines zijn zeer hoog en het geluid dringt ook door het dak van het pand naar binnen. Het pand aan de [adres] [nummer 1] lag in een zeer rustige en stille omgeving en verhoogd op een dijk. De gasten van het hotel ervaren veel geluidsoverlast en kunnen de ramen van hun hotelkamer niet meer openzetten. Ook het terras wordt door bezoekers van het restaurant en café vermeden.
17.1.
Wanneer de door de aanvrager gestelde schade is te herleiden tot een gestelde toename van de geluidbelasting onder het nieuwe planologische regime, dient bij de planvergelijking in het kader van het onderzoek naar hetgeen op grond van het nieuwe planologische regime op de peildatum maximaal kan worden gerealiseerd een reële prognose te worden gemaakt van het gebruik van de bewuste gronden met de daaruit voortvloeiende redelijkerwijs te verwachten geluidbelasting. Dit onderzoek zal moeten uitwijzen of de geluidbelasting van dien aard is dat het nieuwe planologische regime een nadeliger positie van aanvrager, met daaruit voortvloeiende schade in de vorm van waardevermindering van zijn onroerende zaak, tot gevolg heeft gehad. [7]
17.2.
In het beroepschrift wijzen eisers 1 op de geluidsoverlast die wordt ervaren op het terras. De geluidbelasting op het terras blijft echter buiten de beoordeling van de planschade, omdat het perceel waarop het terras is gerealiseerd is verkregen na de peildatum. Ook wijzen eisers 1 op de geluidsoverlast die hotelgasten ervaren. Nu Thorbecke voor de berekening van de vermogensschade uitgaat van het gebruik van het pand aan de [adres] [nummer 1] als woning, is de geluidshinder voor de functie ‘hotel-restaurant-café’ niet relevant. Dat neemt niet weg dat ook als het pand als woning wordt gebruikt het aspect ‘geluid’ als schadefactor heeft te gelden.
17.3.
In het advies van 3 juni 2021 heeft Thorbecke ten aanzien van de geluidbelasting onder het nieuwe planologische regime toegelicht dat in het Activiteitenbesluit normen zijn gesteld aan de hoeveelheid geluid die windturbines mogen veroorzaken. Het jaargemiddelde geluidniveau Lden veroorzaakt door een windturbine of windpark mag bij een geluidgevoelig object (zoals een woning) niet meer bedragen dan 47 dB. Daarnaast geldt een ten hoogste toelaatbare waarde van 41 dB voor het jaargemiddelde geluidniveau in de nachtperiode (Lnight). Verder blijkt uit het advies van Thorbecke dat voor het windpark een geluidsonderzoek is uitgevoerd en dat zich bij alle inrichtingsalternatieven woningen binnen de 47 dB Lden en 41 dB Lnight contouren bevinden. Na het nemen van geluidsreducerende maatregelen wordt volgens Thorbecke voldaan aan de voormelde normen uit het Activiteitenbesluit.
17.4.
In het Thorbecke-advies staat verder dat ondanks het voldoen aan de wettelijke normen ten aanzien van geluid nog wel planologisch nadeel kan ontstaan. Door de komst van de windturbines zal sprake kunnen zijn van een grotere akoestische belasting dan voorheen maximaal mogelijk was. Enige toename van geluidoverlast is aannemelijk. Volgens het advies moet er wel rekening mee worden gehouden dat eisers 1 onder het oude planologische regime ook met enige geluidshinder konden worden geconfronteerd vanuit de omgeving en door de ligging aan een weg, bij een haven en nabij horeca. Dit betekent dat in de planvergelijking rekening moet worden gehouden met het feit dat de woning van eisers 1 in de oude situatie al onder een akoestische belasting stond. Voor een deel zal het geluid van de windturbines dan ook wegvallen onder de achtergrond van de bestaande geluidsbronnen. Ook kan niet worden uitgesloten dat tussengelegen bebouwing een volledig afschermende werking heeft. Daar staat tegenover dat het geluid van windturbines permanenter van aard is in vergelijking tot de bestaande geluidbronnen in de omgeving. Daar komt bij dat de hinder van de windturbines zich met name in de nacht manifesteert, wanneer het basis-geluidsniveau – zeker in een overwegend agrarisch buitengebied – aanzienlijk lager is. In het advies van Thorbecke wordt geconcludeerd dat, vanwege de afstand tot de windturbines, de toename van de geluidsbelasting echter gering is.
17.5.
De rechtbank overweegt dat de planvergelijking op het onderdeel geluid door Thorbecke onvoldoende inzichtelijk is gemaakt. Het college had dit advies dan ook niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. De rechtbank overweegt daartoe als eerste dat Thorbecke de bestaande geluidsbelasting onder het oude planologische regime niet heeft gekwantificeerd of anderszins inzichtelijk heeft gemaakt. Het Thorbecke-advies merkt op dat de woning van eisers 1 al onder een akoestische belasting stond, maar biedt geen inzicht in wat deze belasting zou kunnen inhouden. Het Thorbecke-advies benoemt slechts de ligging van de woning aan een weg, bij een haven en nabij horeca, maar het advies maakt geen inschatting van de geluidbelasting die deze bronnen veroorzaken op de woning van eisers 1. Dit had naar het oordeel van de rechtbank wel van Thorbecke mogen worden verwacht. Om de toename van de geluidshinder onder het nieuwe planologisch regime te kunnen bepalen – en te kunnen kwalificeren als “gering” – moet immers tot op zekere hoogte inzichtelijk zijn wat de geluidsbelasting onder het oude planologische regime was. De rechtbank overweegt verder dat Thorbecke voor het geluidniveau in het nieuwe planologische regime alleen kijkt naar de geluidhinder afkomstig van de windturbines. Thorbecke geeft hiermee geen inzicht in wat de totale gecumuleerde geluidbelasting is vanwege de windturbines en de andere reeds bestaande (planologisch maximaal mogelijke) geluidbronnen op de woning van eisers 1. Dat volgens Thorbecke de geluidstoename niet als “zwaar” kan worden gekwalificeerd omdat een geluidsbelasting van 40 dB gelijk staat aan zeer zachte spraak in een rustige kamer, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank overweegt dat Thorbecke daarmee nog steeds niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom slechts sprake is van “gering” planologisch nadeel. De rechtbank acht in dit kader relevant dat Thorbecke ter zitting heeft verklaard dat ook bij een geluidbelasting van 40 dB sprake zou kunnen zijn van meer dan gering planologisch nadeel als sprake is van een grote toename van geluid ten opzichte van het oude planologisch regime. Bij het bepalen van de omvang van het planologisch nadeel is dus niet de geluidbelasting in de nieuwe situatie doorslaggevend, maar gaat het om het verschil met de oude situatie. Voor zover Thorbecke zich op het standpunt stelt dat uit het rapport “Akoestisch onderzoek 2018/2019 bepaling referentieniveau in nieuw-Beijerland omgeving Oudendijk” van 4 november 2019 blijkt dat er in het woongebied omgeving Voorstraat geen significant verschil is gemeten na de aanleg van het windpark, overweegt de rechtbank dat dit – net als de onderzoeken waar eisers 1 naar verwijzen – een onderzoek naar de feitelijke situatie op een specifiek moment betreft dat niet uitgaat van de maximale planologische mogelijkheden. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie schadefactoren vermogensschade
18. De rechtbank concludeert dat het college in het kader van de vermogensschade voor wat betreft het aspect ‘geluidhinder’ niet op het rapport van Thorbecke heeft kunnen afgaan. Het bestreden besluit is op dat punt onvoldoende gemotiveerd.
Inkomensderving
19. Thorbecke heeft het jaar 2019 als enig bruikbaar jaar in aanmerking genomen voor het berekenen van het gederfde inkomen. Uitgaande van een brutowinstmarge van 70% heeft Thorbecke de winstderving in 2019 op € 41.086,- berekend. Na kapitalisatie en een aftrek van twee jaar voor voortgezet gebruik heeft Thorbecke de geleden inkomensderving berekend op € 361.557,-. Vanwege actieve risicoaanvaarding met betrekking tot het pand aan de [adres] [nummer 2] , heeft Thorbecke 50% hiervan voor eigen rekening van eisers 1 gelaten.
Causaal verband
20. Eiseres 2 stelt dat het causale verband tussen de komst van de windturbines en de teruglopende winst voor het café-restaurant ontbreekt. Eiseres 2 haalt in dit verband het advies van Thorbecke aan waarin is opgenomen dat het windpark minder van invloed is op het uitbaten van het café-restaurant, te meer nu het terras buiten beschouwing blijft en er vanuit het café-restaurant geen direct zicht is op de windturbines. Ten onrechte heeft Thorbecke daarom de gehele onderneming in de berekening van de winstderving betrokken. Dat eisers 1 de jaarrekening niet per bedrijfsonderdeel hebben opgesplitst, dient volgens eiseres 2 niet voor haar rekening te komen.
20.1.
In haar definitieve advies heeft Thorbecke ten aanzien van de gehele onderneming een causaal verband aangenomen tussen de gestelde inkomensderving en de oprichting van het windpark. In dat verband heeft Thorbecke, voor zover thans van belang, opgemerkt dat uit de schadeanalyse ten aanzien van de vermogensschade volgt dat er sprake is van een gering nadeel dat met name volgt uit een geringe toename aan geluidhinder en een beperkte aangetaste situeringswaarde. Deze factoren zijn naar het oordeel van Thorbecke van geringe invloed op het deel van de omzet dat met het café-restaurant wordt gerealiseerd. Deze activiteiten vinden inpandig plaats en vanuit dit deel is geen zicht op de windturbines. Het terras blijft buiten beschouwing omdat het perceel waarop dit zich bevindt, door eisers 1 is verkregen na de peildatum. Klanten die gebruik maken van de natte en droge horeca laten zich in de keuze dan ook niet noemenswaardig beïnvloeden door genoemde factoren. Wel kan de aanwezigheid van een windpark leiden tot minder potentiële klanten in de directe omgeving van de onderneming van eisers 1, waarmee een indirect nadelig effect op de omzet kan ontstaan. Ten aanzien van de verhuur van kamers in het hotel is de omgeving volgens Thorbecke van groter belang. Gasten bepalen de keuze voor het hotel ook vanwege de ligging en de situering in de directe omgeving. Op voorhand kan dus worden gesteld dat de gewijzigde situering door de oprichting van het windpark kan leiden tot inkomensderving doordat er sprake is van een terugloop in hotelgasten en/of eisers 1 de kamerprijzen heeft moeten verlagen om de bezettingsgraad op een rendabel niveau te houden. Dit effect is ook zichtbaar in de aangeleverde jaarrekening. De omzetdaling van enkel het deel in verhuur kamers hotel is circa 25%, aldus het advies van Thorbecke.
20.2.
De rechtbank stelt vast dat Thorbecke weliswaar heeft aangenomen dat de omzet van het hotel meer wordt geraakt dan die van het café-restaurant, maar niet dat de omzet van het café-restaurant helemaal niet wordt geraakt. In haar definitieve advies heeft Thorbecke, in reactie op de ingebrachte zienswijzen, nader toegelicht dat uit de schadeanalyse naar voren komt dat de locatiewaarde voornamelijk van invloed is op de inkomsten uit het hotel, maar dat dit niet maakt dat de aangetaste locatiewaarde geen invloed heeft op de inkomsten uit de overige horeca. Een minder aantrekkelijke omgeving trekt minder spontane toeloop en heeft ook invloed op de reserveringen in het restaurant, ervan uitgaande dat een deel van de gasten het verblijf mogelijk combineert met een bezoek aan de omgeving. In zijn reactie van 11 juli 2022 op het beroep van eiseres 2 heeft Thorbecke dit herhaald. De rechtbank overweegt dat door de minder aantrekkelijke omgeving dus niet alleen sprake is van een terugloop van hotelgasten maar ook bijkomend en zelfstandig een terugloop aan bezoekers van het café en het restaurant. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Thorbecke daarom de gehele onderneming in de schadeberekening kunnen betrekken. Het betoog van eiseres 2 slaagt niet.
Kostenbesparingen
21. Ter zitting heeft eiseres 2 haar beroepsgrond over de kostenbesparingen ingetrokken. Deze beroepsgrond behoeft daarom geen bespreking meer.
Voortgezet gebruik
22. Eisers 1 stellen dat voor het voortgezet gebruik ten onrechte een termijn van twee jaar is gehanteerd. De bouw van het windpark is in februari 2018 gestart en de masten van de windturbines stonden er al in het voorjaar van datzelfde jaar. Vanaf de start van de bouw hebben eisers 1 hinder ondervonden en dus inkomensderving. De periode van de peildatum van 7 november 2016 tot de start van de bouw van het windpark in februari 2018 bedraagt ongeveer 14 maanden. Het voortgezet gebruik bedraagt daarom 14 maanden, aldus eisers 1.
22.1.
Bij het bepalen van de vergoedbare schade heeft Thorbecke rekening gehouden met het voortgezet gebruik. Dat is het gebruik dat eisers 1 ongewijzigd hebben kunnen voortzetten en waarop het schadeveroorzakend besluit geen invloed heeft gehad. In het tweede kwartaal van 2019 is het windpark in bedrijf genomen, maar de windturbines waren eind 2018 al gerealiseerd, zodat eisers 1 daarvan vanaf dat moment al planologisch nadeel hebben ondervonden. Volgens Thorbecke is daarom sprake van een voortgezet gebruik van twee jaar, dat moet worden afgetrokken van de schadeperiode van 13 jaar met factor 10. Bij het berekenen van de schade heeft Thorbecke daarom een factor 8,8 in plaats van een factor 10 toegepast.
22.3.
De rechtbank overweegt dat de nadelige gevolgen van het windpark in de vorm van geluidhinder en slagschaduw pas intreden vanaf het moment dat het windpark in bedrijf wordt genomen en de windturbines draaien. Het karakter van het uitzicht en de situeringswaarde veranderen al in een eerder stadium. De rechtbank acht het niet onredelijk dat met deze nadelige effecten rekening wordt gehouden vanaf het moment dat de rotorbladen aan de masten waren bevestigd en de windturbines helemaal af waren. Nu eisers 1 niet hebben bestreden dat de windturbines eind 2018 volledig waren opgericht, is bij de berekening van de vergoedbare schade terecht uitgegaan van een voortgezet gebruik van twee jaar. Het betoog van eisers 1 faalt.
Conclusie inkomensderving
23. De rechtbank concludeert dat het college het advies van Thorbecke voor wat betreft de berekening van de omvang van de inkomensderving aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen.
Normaal maatschappelijk risico
24. Eiseres 2 stelt dat het normaal maatschappelijk risico te laag is vastgesteld. Volgens eiseres 2 is de ontwikkeling en realisatie van het windpark aan te merken als een normale maatschappelijke ontwikkeling, reeds omdat windparken als de onderhavige frequent worden gerealiseerd, ook op locaties en op afstanden tot woonkernen zoals in het onderhavige geval. Eiseres 2 wijst in dit verband op rapporten van SAOZ van 28 april 2021 en 20 augustus 2021, die op haar verzoek in een andere planschadeprocedure met betrekking tot Windpark Spui zijn uitgebracht. De ontwikkeling lag bovendien in de lijn der verwachtingen, omdat die past binnen een reeks van jaren gevoerd beleid. Volgens eiseres 2 is het verdedigbaar dat de windturbines ook naar hun aard binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving passen. Hoewel windturbines door hun hoogte en verschijningsvorm af lijken te wijken van de structuur van het agrarische gebied, is juist de open en overwegend onbebouwde structuur van het gebied bij uitstek geschikt voor ‘wind op land’. Volgens eiseres 2 is het daarom gerechtvaardigd een normaal maatschappelijk risico van ten minste 3% te hanteren.
24.1.
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de vaststelling van de omvang van het normale maatschappelijke risico in de eerste plaats aan het bestuursorgaan is. [8] Daarbij komt het bestuursorgaan beoordelingsruimte toe. Het bestuursorgaan dient deze vaststelling naar behoren te motiveren. Daarbij geldt dat naarmate een bestuursorgaan een hoger percentage als normaal maatschappelijk risico hanteert, zwaardere eisen aan de motivering worden gesteld. Indien de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, toetst de rechter deze motivering en kan hij, indien de gegeven motivering niet volstaat, de omvang van het normale maatschappelijke risico zelf vaststellen door in een concreet geval zelf te bepalen welke drempel of korting redelijk is.
24.2.
De vraag of schade als gevolg van een planologische ontwikkeling tot het normaal maatschappelijk risico behoort, moet volgens de Afdeling worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Voor het antwoord op de vraag of schade binnen het normale maatschappelijke risico valt, is onder meer van belang of de desbetreffende planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd, waarmee de aanvrager rekening had kunnen houden in die zin dat die ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zou voordoen. De omstandigheid dat een bepaalde planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling is aan te merken, betekent op zichzelf nog niet dat deze planologische ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag. Of sprake is van een normale maatschappelijke ontwikkeling, wordt namelijk los van de omstandigheden van het geval beoordeeld. Of de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag wordt beoordeeld met inachtneming van de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van de vraag of de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, komt in ieder geval betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past. [9]
24.3.
De Afdeling heeft in haar rechtspraak ook handvatten gegeven voor het bepalen van de hoogte van de drempel. [10] Indien de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en binnen het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past, mag het bestuursorgaan een drempel van 5% van de waarde van de onroerende zaak toepassen. Indien aan één van beide indicatoren maar voor een deel wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van 4% in beginsel aangewezen. Indien aan één van beide indicatoren in zijn geheel niet wordt voldaan of indien aan beide indicatoren deels wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van 3% in beginsel aangewezen. Indien slechts aan één van beide indicatoren voor een deel wordt voldaan, of indien aan beide indicatoren in het geheel niet wordt voldaan, is in beginsel het toepassen van het minimumforfait van 2% aangewezen.
24.4.
In haar definitieve advies heeft Thorbecke zich op het standpunt gesteld dat de bouw van vijf zeer grote windturbines niet als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden gezien. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het realiseren van een windpark op agrarische gronden hedendaags op zichzelf beschouwd te kenschetsen is als een normale niet geheel ongebruikelijke maatschappelijke ontwikkeling. In dit specifieke geval gaat het echter om windturbines in de grootste vorm (140 meter met een ashoogte van 136 meter) zeer dicht tussen twee kleine dorpen in. Thorbecke overweegt verder dat de nieuwe ontwikkeling niet past in de aard en structuur van de directe omgeving, aangezien de bouwaard wezenlijk afwijkt van de bestaande bebouwingsstructuur van de omgeving, dat met name open gebied is. Daarbij liggen in de directe omgeving ook geen hoge windturbines. De planologische ontwikkeling past wel in het provinciaal en rijksbeleid. Thorbecke heeft daarom geen aanleiding gezien om een verhoogd normaal maatschappelijk risico aan te nemen en heeft het wettelijk minimumforfait van 2% toegepast.
24.5.
In het bestreden besluit heeft het college zich, onder verwijzing naar de nadere toelichting van Thorbecke van 5 november 2021, op het standpunt gesteld dat het windpark, gelet op zijn ligging, geen normale maatschappelijke ontwikkeling is. Het windpark ligt zeer dicht tussen twee dorpskernen, zonder nabijheid van zee of industrie en de windturbines hebben forse afmetingen.
24.6.
De rechtbank is van oordeel dat de ontwikkeling en realisatie van een windpark op agrarische gronden op zichzelf is aan te merken als een normale maatschappelijke ontwikkeling. De beoordeling of sprake is van een normale maatschappelijke ontwikkeling dient plaats te vinden los van de omstandigheden van het geval. De specifieke kenmerken van de ontwikkeling, zoals de grootte van de windturbines en de afstand tot woonkernen, dienen daarom bij die beoordeling buiten beschouwing te worden gelaten. Deze omstandigheden spelen een rol bij het antwoord op de vraag of de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, in het bijzonder bij de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving past. De rechtbank ziet zich gesteund in haar oordeel door recente rechtspraak. Zij verwijst in dit verband naar de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 13 januari 2023 [11] en die van de rechtbank Gelderland van 29 maart 2022 [12] waarin wordt geoordeeld dat windparken op land in het algemeen als een normale maatschappelijke ontwikkeling zijn aan te merken. De rechtbank wijst ook op de planschadezaak waarover de Afdeling op 8 maart 2023 [13] uitspraak heeft gedaan en waarin partijen het erover eens waren dat de plaatsing van vier windturbines in agrarisch gebied in beginsel als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd. Het betoog van eiseres 2 slaagt.
24.7.
Om te kunnen beoordelen of het college heeft kunnen aansluiten bij het minimumforfait van 2%, ook nu sprake is van een normale maatschappelijke ontwikkeling, zal de rechtbank beoordelen of de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag. Zoals hiervoor is overwogen wordt die vraag beoordeeld met inachtneming van de omstandigheden van het geval en komt daarbij in ieder geval betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past.
24.8.
Met het college is de rechtbank van oordeel dat de ontwikkeling naar haar aard en omvang niet binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving past. Dat het open agrarische landschap zich goed leent voor het opwekken van windenergie, betekent niet dat de ontwikkeling ook binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving past. Juist het open agrarische landschap zonder noemenswaardige bouwmogelijkheden maakt dat de ontwikkeling naar haar aard en omvang niet in de structuur van de omgeving past. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat niet alleen het college, in navolging van Thorbecke, maar ook SAOZ, de door eiseres 2 ingeschakelde deskundige, vindt dat de ontwikkeling naar haar aard en omvang niet binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving past.
24.9.
Naar het oordeel van de rechtbank past de ontwikkeling wel in een gedurende een reeks van jaren gevoerd ruimtelijk beleid. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het gebied van Windpark Spui reeds als gewenste locatie voor windturbines is aangemerkt in het door het college in 2010 vastgestelde en bekendgemaakte ontwerp van de Nota Wervelender 2010, en dat die locatie als zodanig is gehandhaafd in de definitieve Nota Wervelender 2010.
24.10.
De rechtbank concludeert dat de ontwikkeling van het windpark kan worden gezien als een normale maatschappelijke ontwikkeling die past binnen het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid. De ontwikkeling past echter niet binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving. Omdat daarmee aan één van de indicatoren in het geheel niet wordt voldaan, is de rechtbank van oordeel dat het daarom in dit geval redelijk is om een drempel te hanteren van 3% van de waarde van het onroerende goed van eisers 1 onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van het inpassingsplan.
24.11.
Het college heeft naar voren gebracht dat het vaststellen van een hogere drempel dan 2% vanwege het normaal maatschappelijk risico strijd oplevert met het gelijkheidsbeginsel, omdat in andere, ook deels onherroepelijke planschadebesluiten met betrekking tot het Windpark Spui is uitgegaan van het wettelijk minimumforfait van 2%. De rechtbank volgt het college niet in dit verweer. Van gelijke gevallen is immers geen sprake, reeds omdat eiseres 2 in die andere zaken de toegepaste drempel voor het normaal maatschappelijk risico niet ter discussie heeft gesteld. Het feit dat eiseres 2 die drempel niet eerder ter discussie heeft gesteld, maakt niet dat zij daartegen in de onderhavige zaak niet meer mag opkomen, dan wel dat de rechtbank de omvang van het normale maatschappelijke risico niet zelf mag vaststellen.
Conclusie en gevolgen
25. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en het college opdragen een nieuw besluit op de bezwaren van eisers 1 en eiseres 2 te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaken te voorzien. Er bestaat voorts geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen omdat dit naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. In dat verband acht de rechtbank van belang dat het college meerdere mogelijkheden heeft om het in rechtsoverweging 10.8 geconstateerde gebrek te herstellen. De rechtbank sluit niet uit dat het college na nader onderzoek alsnog kan onderbouwen dat aan de vereisten voor openbaarmaking van de Nota Wervel is voldaan. Het is echter ook mogelijk dat het college voorzienbaarheid niet meer tegenwerpt aan eisers 1. In dat geval zal ook ten aanzien van [adres] [nummer 2] een inhoudelijke planvergelijking moeten worden gemaakt. Ten aanzien van [adres] [nummer 1] zal het college de planvergelijking met betrekking tot geluidhinder beter moeten motiveren in het nieuwe besluit. De rechtbank draagt het college ten slotte op om bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar een normaal maatschappelijk risico toe te passen van 3%.
Proceskosten
26. De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers 1 en eiseres 2 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1). Ook moet het college het door eisers 1 en eiseres 2 betaalde griffierecht van € 365,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eiser 1 en eiseres 2 met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college aan eisers 1 het door hen betaalde griffierecht van € 365,- vergoedt;
- bepaalt dat het college aan eiseres 2 het door haar betaalde griffierecht van € 365,- vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers 1 tot een bedrag van € 1.674,-;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres 2 tot een bedrag van
€ 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, voorzitter, en mr. A.J. van der Ven en
mr. A. Drahmann, leden, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wetgeving

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 6.1

1. Burgemeester en wethouders kennen degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
2. Een oorzaak als bedoeld in het eerste lid is:
a. een bepaling van een bestemmingsplan, beheersverordening of inpassingsplan, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.3, artikel 3.6, eerste lid, of artikel 3.38, derde of vierde lid;
(…).

Artikel 6.2

1. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager.
2. In ieder geval blijft voor rekening van de aanvrager:
a. van schade in de vorm van een inkomensderving: een gedeelte gelijk aan twee procent van het inkomen onmiddellijk voor het ontstaan van de schade;
b. van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade (…).

Artikel 6.3

Met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade betrekken burgemeester en wethouders bij hun beslissing op de aanvraag in ieder geval:
a. de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak;
b. de mogelijkheden van de aanvrager om de schade te voorkomen of te beperken.

Artikel 6.6

1. Indien provinciale staten met toepassing van artikel 3.26, eerste lid, een inpassingsplan vaststellen (…), treden gedeputeerde staten voor de toepassing van de bij of krachtens deze afdeling gestelde regels in de plaats van burgemeester en wethouders.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2032.
3.Zie het juridisch kader, overweging 10.4.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY6653.
5.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2382.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:390) en de overzichtsuitspraak van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582).
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2402, en 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2829.
10.Zie de uitspraak van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2402.