ECLI:NL:RBDHA:2023:14461

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
21/6156
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot bestemmingsplan en feitelijk gebruik van perceel

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek van 30 november 2020, dat betrekking heeft op een perceel grond met de bestemming 'groen'. Eiser, die tegenover het perceel woont, stelt dat het perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Het handhavingsverzoek II werd door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard, afgewezen met een besluit van 18 januari 2021. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd bij het besluit van 2 december 2021 opnieuw afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat verweerder het handhavingsverzoek II terecht heeft afgewezen, omdat eiser geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd die een andere beslissing rechtvaardigen. Eiser had eerder al een handhavingsverzoek ingediend, dat op 10 augustus 2020 was afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de verkoop van het perceel aan nieuwe bewoners geen nieuw feit is dat de afwijzing van het handhavingsverzoek II kan onderbouwen, omdat het gebruik van het perceel op dat moment niet in strijd met het bestemmingsplan was. De rechtbank concludeert dat verweerder het verzoek van eiser terecht heeft afgewezen en dat er geen aanleiding is voor een andere beslissing.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen en is openbaar uitgesproken op 29 september 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6156

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. J. van Schaik),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpenerwaard, verweerder
(gemachtigde: mr. S.N. van den Heykant).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek van 30 november 2020 (handhavingsverzoek II).
1.1.
Verweerder heeft het handhavingsverzoek II met het besluit van 18 januari 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 december 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van het handhavingsverzoek II gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser woont tegenover een perceel grond ter hoogte van de [adres] [nummer] in [plaats]. Dit perceel grond heeft de bestemming “groen”. [1] Volgens eiser wordt het perceel in strijd met het bestemmingsplan gebruikt. Hij heeft verweerder daarom op 8 maart 2019 gevraagd handhavend op te treden (handhavingsverzoek I). Verweerder heeft op dat handhavingsverzoek I afwijzend beslist bij beslissing op bezwaar van 10 augustus 2020. Eiser heeft daartegen geen rechtsmiddelen ingesteld.
Deze zaak gaat over de vraag of verweerder op goede gronden het handhavingsverzoek II heeft afgewezen, omdat eiser met dit verzoek zijn eerdere handhavingsverzoek I herhaalde en er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Verweerder had het handhavingsverzoek II inhoudelijk moeten beoordelen, omdat er een nieuw gebleken feit is sinds het eerdere handhavingsverzoek I. Verweerder heeft namelijk op 30 december 2020 het bewuste perceel grond verkocht aan de bewoners van de [adres] [nummer] in [plaats], waarbij volgens de leveringsakte de koper van plan is het perceel als (tuin)grond te gaan gebruiken. In de leveringsakte is verder vermeld: “Het verkochte mag alleen als siertuin worden gebruikt, derhalve mag het perceel niet worden bebouwd (geen schuur, schutting, carport of iets dergelijks).”
Als verweerder het handhavingsverzoek II wel inhoudelijk had beoordeeld, dan had hij het moeten toewijzen, omdat het bewuste perceel in strijd met het bestemmingsplan als (sier)tuin wordt gebruikt. Verder is verweerder tot verkoop van het perceel overgegaan zonder openbaarheid of transparantie. Verweerder zou nog met eiser in gesprek gaan over de herinrichting van het perceel. Tot slot is het bestreden besluit niet goed gemotiveerd, omdat onder het kopje “Gevolgen beslissing op bezwaar” is opgenomen “Wij hebben onder verwijzing naar het voornoemde advies van de Commissie besloten ons besluit van 21 juli 2021 te wijzigen. De wijziging van het balkon aan de voorzijde treft u aan in bijlage 1. Door de wijziging wordt voldaan aan de afstand van twee meter (…) en daarmee is de privaatrechtelijke belemmering, die vergunningverlening in de weg staat, weggenomen.”
Wat zijn de regels?
4. Als na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt ingediend, moet de aanvrager daarbij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermelden. [2] Het moet dan gaan om nieuwe feiten of omstandigheden die van zodanige aard zijn dat zij tot een andere beschikking aanleiding kunnen geven. [3] Als er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan de aanvraag meteen worden afgewezen onder verwijzing naar het eerdere afwijzende besluit. [4]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag van 30 november 2020 is aan te merken als een herhaalde aanvraag, omdat verweerder het verzoek van eiser om handhaving van het bestemmingsplan al heeft afgewezen in de beslissing op bezwaar van 10 augustus 2020. Gelet op de door verweerder gehanteerde afwijzingsgrond, zal de rechtbank beoordelen of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. [5] Zo nee, dan zal de rechtbank beoordelen of het bestreden besluit evident onredelijk is. [6]
5.1.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. [7]
5.2.
De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd zoals hiervoor bedoeld. Volgens eiser is de verkoop van het perceel een relevant nieuw feit, omdat daarmee in strijd met het bestemmingsplan wordt gehandeld. Dit betoog slaagt niet. Het gebruik van het perceel bepaalt namelijk of in strijd met het bestemmingsplan wordt gehandeld. Dat gebruik wordt bepaald door de feitelijke situatie. [8] Dat betekent dat de juridische (eigendoms)situatie niet relevant is. Het betekent ook dat het beoogde gebruik, zoals dat in de leveringsakte is verwoord, nog niets zegt over het feitelijke gebruik.
5.3.
Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat er een relevante wijziging is in het feitelijke gebruik van het perceel. Eiser heeft namelijk in zijn handhavingsverzoek II noch in beroep bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat het gebruik van het bewuste perceel is veranderd sinds het handhavingsverzoek I. Eiser heeft ter zitting met behulp van een foto van 8 juni 2022 weliswaar naar voren gebracht dat het perceel inmiddels met een hek is afgesloten, maar de rechtbank moet het bestreden besluit beoordelen naar de feiten op het moment van het nemen van dat besluit. Dat betekent dat de rechtbank de feitelijke situatie op en na 8 juni 2022 buiten beschouwing moet laten.
Verweerder heeft bovendien het feitelijk gebruik beoordeeld en geen strijd met het bestemmingsplan gezien. Een toezichthouder van verweerder heeft namelijk op 28 december 2020 geconstateerd dat het perceel is ingericht als groen conform het bestemmingsplan. In bezwaar heeft verweerder aan de hand van luchtfoto’s vastgesteld dat het gebruik sinds 28 december 2020 onveranderd is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarom het standpunt kon innemen dat het perceel op het moment van het nemen van het bestreden besluit niet als tuin in gebruik was. Om die reden hoefde verweerder ook geen aanleiding te zien voor preventieve handhaving, [9] omdat niet was gebleken van een gevaar van een overtreding van het bestemmingsplan die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden. [10]
5.4.
Verweerder mocht het verzoek van eiser van 30 november 2020 daarom afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Voor het oordeel dat de afwijzing van de herhaalde aanvraag evident onredelijk is, ziet de rechtbank, in het licht van wat eiser heeft aangevoerd, geen aanleiding.
5.5.
Het voorgaande betekent dat verweerder terecht en op goede gronden de aanvraag om handhavend op te treden heeft afgewezen. De rechtbank komt daarom niet toe aan bespreking van de door eiser aangevoerde overige gronden.
5.6.
Tot slot overweegt de rechtbank dat verweerder een eventueel nieuw handhavingsverzoek vanwege een relevante wijziging in het feitelijke gebruik van het perceel opnieuw zal moeten beoordelen. Verweerder zal dan nader moeten motiveren dat het gebruik van het perceel als (sier)tuin past binnen de bestemming “groen”.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bestemmingsplan “Dorpskernen” van 25 juni 2013, imro: NL.IMRO.0643.BP1210DK001-VA01, beschikbaar op www.ruimtelijkeplannen.nl.
2.Artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 mei 2010, ECLI:NL:RVS:BM4952.
4.Artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
5.Als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb.
6.Uitspraak van de Afdeling van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3131.
7.Uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:663.
8.Uitspraak van de Afdeling 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:210.
9.Artikel 5:7 van de Awb.
10.Uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2698.