ECLI:NL:RBDHA:2023:14670

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
NL23.2579
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Venezolaanse eiseres en haar minderjarige kinderen op grond van de Kwalificatierichtlijn en artikel 3 EVRM

Op 29 september 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Venezolaanse eiseres die samen met haar minderjarige kinderen asiel had aangevraagd in Nederland. De eiseres, die de Syrische en Venezolaanse nationaliteit bezit, heeft haar aanvraag ingediend op 5 november 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 24 januari 2023 afgewezen in de algemene procedure, wat de eiseres heeft doen besluiten om beroep aan te tekenen. De rechtbank heeft de zaak op 10 augustus 2023 behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht als ongegrond heeft afgewezen. De eiseres stelde dat zij en haar kinderen bij terugkeer naar Venezuela zouden worden blootgesteld aan een situatie die valt onder artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had aangetoond dat er in Venezuela geen sprake is van een situatie die onder artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn valt. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van de eiseres niet zodanig waren dat zij en haar kinderen bij terugkeer in Venezuela in een schrijnende situatie zouden belanden.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiseres over de humanitaire situatie in Venezuela en de risico's van materiële deprivatie en geweld door overheidsinstanties en criminele bendes verworpen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de eiseres en haar kinderen niet in een situatie van vergaande materiële deprivatie zouden komen en dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht in de algemene procedure heeft afgedaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.2579

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [nummer] , eiseres

mede namens haar minderjarige kinderen,
[kind 1], V-nummer [nummer 1] ,
[kind 2], V-nummer [nummer 2] en
[kind 3], V-nummer [nummer 3]
(gemachtigde: mr. J.G. Brands),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: drs. J.D. Albarda).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag, die mede namens haar minderjarige kinderen is ingediend, van
5 november 2021. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 24 januari 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond. [1] Eiseres komt ook niet ambtshalve in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of voor uitstel van vertrek.
1.1.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 6 februari 2023 heeft eiseres de gronden van het beroep, voorzien van producties, ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres bijgestaan door een tolk, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen als ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en de staatssecretaris haar aanvraag terecht heeft afgewezen als ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Het asielrelaas

4. Eiseres heeft de Syrische en Venezolaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Haar minderjarige kinderen zijn geboren in respectievelijk 2007, 2011 en 2011. Eiseres stelt dat zij met haar drie kinderen Syrië heeft verlaten vanwege de algemene veiligheidssituatie en angst voor gewapende groeperingen in de provincie [naam provincie] . Ook is zij bang voor de toekomst van haar kinderen. Haar zoon [naam zoon] is op een dag bijna ontvoerd door onbekende mensen. Verder stelt eiseres dat zij bang is dat haar zoon wordt opgeroepen voor de militaire dienst. Daarnaast stelt eiseres dat zij niet naar Venezuela kan terugkeren omdat zij bij terugkeer vreest voor de overheid en anderen vanwege het feit dat zij tot de Druzen gemeenschap behoort. Zij wil graag dat haar kinderen veilig kunnen leven.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen: 1) Identiteit, nationaliteit en herkomst en 2) Algemene situatie in Syrië.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat de identiteit, nationaliteit en herkomst en de verklaringen van eiseres over de algemene situatie in Syrië geloofwaardig zijn. De stelling van eiseres dat zij en haar minderjarige kinderen een
reëel risico lopen op ernstige schade [2] bij terugkeer naar Venezuela volgt de staatssecretaris niet. Uit het bericht van de staatssecretaris van 25 augustus 2020 aan de Tweede Kamer en het algemeen ambtsbericht over Venezuela van juni 2020 (het ambtsbericht), volgt dat er in Venezuela geen sprake is van een situatie die valt onder artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. [3] Dat eiseres en haar minderjarige kinderen kwetsbaar zijn, omdat zij de taal niet spreken en zij al lange tijd niet in Venezuela zijn geweest, zijn volgens de staatssecretaris geen omstandigheden die leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM. [4] Dat geldt volgens de staatssecretaris ook voor de humanitaire situatie in Venezuela. De staatssecretaris heeft daarom de asielaanvraag afgewezen als ongegrond.
De veiligheids- en humanitaire situatie in Venezuela
6. Eiseres voert aan de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat in Venezuela geen sprake is van een situatie die valt onder artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Zij stelt hiertoe dat in Venezuela, mede door het willekeurig (seksueel) geweld door militaire eenheden en door colectivos, sprake is van een zeer zorgwekkende schrijnende veiligheids- en humanitaire situatie die alle Venezolanen treft. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres in beroep informatiebrieven [5] van Vluchtelingenwerk Nederland overgelegd waaruit dat zou moeten blijken. Verder stelt eiseres dat uit de informatiebrief [6] over de Carnet de la Patria (vaderlandskaart) naar voren komt dat de terreur van de overheid en criminele bendes niet alleen via willekeurig en buitensporig geweld wordt uitgeoefend, maar dat er ook met de vaderlandskaart sprake is van een zeer vergaande mate van overheidscontrole op het persoonlijk leven van de burgers.
6.1.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit het beleid van de staatssecretaris [7] en uit recente rechtspraak van de Afdeling [8] volgt dat geen sprake is van een situatie in Venezuela die valt onder artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. [9] De Afdeling heeft in haar uitspraak van 22 maart 2023 geoordeeld dat de veiligheidssituatie in Venezuela niet zo ernstig is dat een vreemdeling met de Venezolaanse nationaliteit enkel door zijn aanwezigheid daar een risico loopt op ernstige schade. Hoewel uit de door eiseres in beroep overgelegde informatie volgt dat de veiligheids- en humanitaire situatie in Venezuela (nog steeds) zorgelijk is, geeft die informatie geen reden hierover in dit geval anders te oordelen. Daarvoor is van belang dat die informatie geen wezenlijk ander beeld geeft van de veiligheids- en humanitaire situatie in Venezuela dan de informatie van onder meer Vluchtelingenwerk uit juli 2022 die al door de Afdeling is beoordeeld. In de stelling van eiseres dat via de vaderlandskaart sprake is van een zeer vergaande mate van overheidscontrole op het persoonlijk leven van de burgers, heeft de staatssecretaris geen aanleiding hoeven zien voor een ander standpunt. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de Afdeling in haar uitspraak van 22 maart 2023 [10] heeft geoordeeld dat geen informatie bekend is waaruit blijkt dat de autoriteiten of andere groeperingen personen die geen vaderlandskaart bezitten, actief vervolgen. Daarnaast is er geen informatie waaruit blijkt dat personen op straat gecontroleerd worden op het wel of niet bezitten van een vaderlandskaart of dat personen direct gedwongen worden om de kaart aan te vragen. Daarbij heeft de Afdeling van belang geacht dat uit openbare informatie niet blijkt dat het verplicht is om een vaderlandskaart te bezitten. Wat eiseres in beroep aanvoert, geeft geen reden hierover in dit geval anders te oordelen. De beroepsgrond kan niet slagen.
Humanitaire situatie en artikel 3 EVRM
7. Eiseres voert aan dat zij sinds haar zesde niet meer in Venezuela heeft gewoond, dat haar kinderen er nooit hebben gewoond en dat zij de Spaanse taal niet machtig is. Daarnaast heeft zij geen enkel netwerk meer in Venezuela omdat al haar familieleden het land hebben verlaten. Alleen al door de deplorabele economische situatie in Venezuela is het volgens eiseres aannemelijk dat zij bij aankomst aldaar met haar kinderen op straat zal belanden. Daarmee komen eiseres en haar kinderen bij terugkeer naar Venezuela terecht in een toestand van vergaande materiële deprivatie. Verder stelt eiseres dat zij en haar kinderen vanwege het willekeurige geweld door overheidsinstanties en criminele bendes in Venezuela een grote kans lopen slachtoffer te worden van misbruik of andere onmenselijke behandeling.
7.1.
De rechtbank is, anders dan eiseres, van oordeel dat de staatssecretaris bij het bestreden besluit heeft mogen betrekken dat eiseres heeft verklaard dat zij geen persoonlijke problemen heeft ondervonden in Venezuela. Ook heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is te verwachten dat zij bij terugkeer problemen zal krijgen. Verder heeft de staatssecretaris kunnen stellen dat het feit dat eiseres en haar minderjarige kinderen de taal niet spreken en zij al lange tijd niet in Venezuela zijn geweest, geen omstandigheden zijn die maken dat zij bij terugkeer in een situatie terecht zullen komen die valt onder artikel 3 van het EVRM. De staatssecretaris heeft ten aanzien van de stelling van eiseres dat uit het ambtsbericht en informatie van de UNHCR [11] blijkt dat er begin 2020 ongeveer vijf miljoen Venezolanen hun land zijn ontvlucht kunnen stellen dat het grote aantal ontheemden in Venezuela blijkens verschillende bronnen geen verband houdt met een uitzonderlijke mate van willekeurig geweld als gevolg van gewapende conflicten, maar het gevolg is van socio-economische omstandigheden. Hoewel er (nog steeds) sprake is van een slechte economische en humanitaire situatie in Venezuela, heeft eiseres met haar verklaringen niet aannemelijk gemaakt dat zij en haar kinderen bij aankomst in Venezuela in een situatie zullen terechtkomen die valt onder artikel 3 van het EVRM. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank ook niet aannemelijk gemaakt dat zij en haar kinderen bij terugkeer naar Venezuela op straat zullen belanden en terecht zullen komen in een situatie van vergaande materiële deprivatie. Dat eiseres en haar kinderen stellen dat ze door willekeurig geweld door overheidsinstanties en criminele bendes het risico lopen slachtoffer te worden van onmenselijke behandeling, heeft de staatssecretaris onvoldoende kunnen vinden en eiseres heeft dit niet toegelicht. De beroepsgrond kan niet slagen.
Het beroep op artikel 3.6ba van het Vb [12] 2000
8. Eiseres voert aan dat zij en haar kinderen in Nederland verblijven met haar broer en diens kinderen en dat zij een alleenstaande ouder is. Zij wijst er in dat verband op dat de oudste dochter van haar broer zeer ernstig gehandicapt is en dag en nacht verzorging nodig heeft. Vanwege nader onderzoek naar de noodzaak van behandeling en verzorging is aan de dochter en haar vader en broertje uitstel van vertrek verleend. Eiseres vindt het vanwege haar belangrijke rol bij de verzorging van de dochter van haar broer aangewezen dat ook aan haar en haar kinderen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 wordt verleend.
8.1.
Volgens paragraaf B11/2.5 van de Vc [13] 2000 maakt de staatssecretaris alleen gebruik van zijn discretionaire bevoegdheid om een verblijfsvergunning op grond van deze bepaling te verlenen, indien sprake is van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden die zich in Nederland voordoen. De rechtbank dient in dit kader te toetsen of de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiseres aangevoerde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien niet maken dat er sprake is van een schrijnende situatie.
8.2.
Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de wens van eiseres om in Nederland te blijven om voor de ernstig gehandicapte dochter van haar broer te kunnen zorgen, heeft de staatssecretaris zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in het geval van eiseres en haar kinderen geen sprake is van een samenstel van zeer bijzondere omstandigheden. De staatssecretaris heeft zich in dat verband niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat, voor zover eiseres de zorgtaken voor de dochter van haar broer overneemt, onvoldoende is onderbouwd dat haar broer niet zelf de zorgtaken voor zijn ernstig zieke dochter kan uitvoeren, en dat om die reden het verblijf van eiseres bij haar nichtje essentieel zou zijn. Dat de staatssecretaris met het besluit van 11 april 2023 aan de nicht van eiseres uitstel van vertrek heeft verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de staatssecretaris om die reden ook aan eiseres en haar kinderen uitstel van vertrek had moeten verlenen. De beroepsgrond kan niet slagen.
De afdoening van de asielaanvraag in de algemene asielprocedure
9. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris haar asielaanvraag ten onrechte heeft afgedaan in de algemene procedure. Zij stelt hiertoe dat het bestreden besluit van de staatssecretaris berust op onvoldoende en onzorgvuldig onderzoek en ook berust op ontoereikende, veelal verouderde, informatie over de algemene situatie in Venezuela.
9.1.
De rechtbank is, anders dan eiseres, van oordeel dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgedaan in de algemene procedure. Daartoe is van belang dat de staatssecretaris aan de hand van het asielrelaas en de verklaringen van eiseres een individuele beoordeling heeft gemaakt en daarbij de beschikbare landeninformatie over de veiligheids- en humanitaire situatie in Venezuela heeft betrokken. Ook heeft de staatssecretaris de door eiseres in de zienswijze aangehaalde rapporten van EASO, HRC en UNHCR over de algemene situatie in Venezuela bij de beoordeling betrokken. Daarmee berust het bestreden besluit van de staatsecretaris op voldoende en zorgvuldig onderzoek en, anders dan eiseres stelt, niet op verouderde informatie over de situatie in Venezuela. De beroepsgrond kan niet slagen.

Conclusie en gevolgen

10. Gezien het voorgaande is het beroep ongegrond. Dit betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag als ongegrond in stand blijft. Ook blijft het bestreden besluit in stand voor zover de staatssecretaris daarbij geen verblijfsvergunning regulier en geen uitstel van vertrek heeft verleend. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
3.Richtlijn 2011/95/EU.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Informatie over de algemene veiligheids- en mensenrechtensituatie in Venezuela, de terugkeer naar Venezuela, de Carnet de la Patria, de colectivos in Venezuela en de gezondheidszorg in Venezuela van januari/februari 2023.
6.Informatiebrief van 1 februari 2023.
7.Zie paragraaf C7/36 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.Uitspraak van 22 maart 2023 ECLI:NL:RVS:2023:1054. Zie ook de uitspraak van 9 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1774.
10.ECLI:NL:RVS:2023:1055, onder 3.3.
11.Guidance note van mei 2019.
12.Vreemdelingenbesluit.
13.Vreemdelingencirculaire.