ECLI:NL:RBDHA:2023:14690

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
22/2965
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluiten over studiefinanciering en studieschuld

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2023, in de zaak tussen eiser en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen besluiten over studiefinanciering en de daaruit voortvloeiende studieschuld beoordeeld. Eiser heeft te laat bezwaar gemaakt tegen de besluiten die zijn schuld uit een rentedragende lening vaststelden. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij redelijkerwijs niet in staat was om tijdig een rechtsmiddel aan te wenden, waardoor van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is.

De rechtbank stelt vast dat de besluiten op de juiste wijze zijn bekendgemaakt, zowel per post als digitaal, en dat eiser op de hoogte had kunnen zijn van de besluiten. Eiser betwist de ontvangst van de besluiten en stelt dat hij slachtoffer is van identiteitsfraude, maar de rechtbank oordeelt dat deze betwisting onvoldoende is om aan de bekendmaking van de besluiten te twijfelen. Eiser had eerder navraag moeten doen over de toekenning van studiefinanciering, aangezien hij in het verleden meerdere mutaties aan verweerder heeft doorgegeven met zijn persoonlijke DigiD.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigt de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2965

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser 1], uit [eiser 2] te Kroatië , eiser

(gemachtigde: mr. N. Velthorst),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

(gemachtigde: mr. H. Bouhuys).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar.
1.1
De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van verweerder. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich schriftelijk afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Verweerder heeft op aanvragen die zijn gedaan op naam van eiser voor de jaren 2010 tot en met 2015 studiefinanciering toegekend in de vorm van een basisbeurs, een rentedragende lening, collegegeldkrediet en een reisrecht voor het volgen van een opleiding in het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs. De toekenning van studiefinanciering heeft geleid tot de vaststelling van een studieschuld, omdat eiser het verschuldigde lesgeld over de jaren 2010 tot en met 2014 niet heeft betaald, gebruik heeft gemaakt van het reisproduct terwijl hij daar geen recht op had en een rentedragende lening heeft aangevraagd die terugbetaald moet worden. Op 21 december 2015 heeft eiser zich laten uitschrijven als ingezetene en geen nieuw buitenlands adres aan verweerder doorgegeven.
3. Op 14 april 2017 heeft verweerder de buitenlandse adresgegevens van eiser in Kroatië via de Nederlandse ambassade verkregen. Na deze datum zijn de berichten, naast plaatsing in Mijn DUO, tevens per reguliere post verzonden naar het adres van eiser in Kroatië. Zo ook het besluit van 31 oktober 2017 waarbij aan eiser is meegedeeld dat zijn schuld uit rentedragende lening € 39.765,91 bedraagt en dat hij in 2018 € 221,09 per maand moet terugbetalen.
4. Eiser heeft op 16 oktober 2020 bezwaar gemaakt tegen de omstandigheid dat ten laste van hem een studieschuld is ontstaan, omdat hij slachtoffer is van identiteitsfraude door zijn moeder en hij nooit een lening heeft aangevraagd. Eiser heeft in dit verband verwezen naar een door hem gedane aangifte bij de politie van 30 mei 2019.
5. In het bestreden besluit van 30 maart 2022 heeft verweerder het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. In geschil is of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Wat vindt eiser in beroep?
6. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat hij de betreffende besluiten nooit onder ogen heeft gehad. Eiser betwist dan ook de ontvangst en juiste bekendmaking daarvan. Door eiser wordt tevens betwist dat hij heeft ingestemd met digitale bekendmaking van de berichten. Ook stelt eiser dat hij de e-mailnotificaties nooit heeft ontvangen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. Aan eiser is op aanvraag met ingang van augustus 2010 een uitwonendenbeurs toegekend, wat dus betekent dat eiser toen niet op hetzelfde adres woonachtig was als zijn ouders. Uit het dossier blijkt verder dat eiser in de communicatie richting verweerder bij zijn aanvraag (gedingstuk 1) heeft aangegeven dat zijn ouders destijds in Kiev verbleven. Uit de gedingstukken 5 en 7 blijkt dat eiser in september 2010 in persoon is verschenen bij een servicebalie van de Dienst Uitvoering Onderwijs om wijzigingen in het kader van zijn aanvraag studiefinanciering door te geven. Verweerder heeft in zijn brief van
14 september 2021 (gedingstuk 235.1) voorts toegelicht dat eiser zijn legitimatiebewijs heeft moeten tonen voorafgaand aan het activeren van het reisproduct op 1 oktober 2010. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat eiser er niet van op de hoogte was dat op zijn naam een aanvraag studiefinanciering was ingediend. De in overweging 2 bedoelde besluiten waarbij de schuld uit rentedragende lening is ontstaan, zijn in de periode voor 24 september 2013 verstuurd naar de door eiser opgegeven (woon)adressen dan wel het adres waar eiser op dat moment in de Basisregistratie personen stond ingeschreven. Na 24 september 2013 zijn de besluiten digitaal bekend gemaakt, omdat eiser vanaf dat moment met zijn persoonlijke DigiD code heeft gekozen voor digitale bekendmaking. [1] Eiser heeft weliswaar betwist dat hij heeft gekozen voor digitale bekendmaking, maar deze enkele betwisting is onvoldoende om hieraan te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de besluiten destijds op de juiste wijze bekend zijn gemaakt. Voor zover deze besluiten per post zijn verzonden, zijn deze immers geadresseerd aan de juiste adressen. Voor zover sprake was van elektronische verzending, heeft deze verzending ook op de juiste wijze plaatsgevonden.
8. Omdat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de betreffende besluiten op de juiste wijze heeft bekendgemaakt, is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij de besluiten niet heeft ontvangen. Daar is eiser met de enkele stelling dat hij alle
besluiten nooit onder ogen heeft gehad en gelet op hetgeen hiervoor onder 7 is overwogen, niet in geslaagd. Omdat de onder 2 genoemde bedoelde besluiten, waarbij de schuld uit rentedragende lening is ontstaan, op een juiste manier zijn bekendgemaakt, heeft eiser met het op 16 oktober 2020 ingediende bezwaar te laat bezwaar gemaakt.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest tegen de hiervoor bedoelde besluiten tijdig een rechtsmiddel aan te wenden, zodat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is. In dat verband acht de rechtbank van belang dat uit gedingstuk 235.1 volgt dat in de periode van 15 augustus 2011 tot en met 23 september 2014 op naam van eiser meerdere mutaties aan verweerder zijn doorgeven met de persoonlijke DigiD code van eiser. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser van het bestaan van de studieschuld op de hoogte had kunnen zijn door de berichten van verweerder over het toekennen van studiefinanciering die, zo oordeelt de rechtbank, op de juiste wijze aan hem zijn bekendgemaakt. Indien eiser niet tijdig kennis heeft genomen van deze berichten, dient dat voor zijn rekening en risico te komen. Het had namelijk op de weg van eiser gelegen om navraag te doen naar de toekenning van studiefinanciering indien die studiefinanciering, zoals hij stelt, niet met zijn instemming is aangevraagd.
10. In het proces-verbaal van aangifte van oplichting van 30 mei 2019 jegens zijn ouders staat voorts beschreven dat eiser verklaard heeft dat hij pas in april 2017 op de hoogte is geraakt van het bestaan van de studieschuld. Uit gedingstuk 245.8 blijkt dat verweerder op 14 april 2017 telefonisch uitleg heeft gegeven aan eiser over het bestaan van de studieschuld. Eiser heeft voorts de ontvangst van het besluit van 14 april 2017 niet betwist en uit gedingstuk 245.7 volgt dat de gemachtigde van eiser op 28 december 2017 aangeeft dat de post van verweerder in Kroatië wel wordt ontvangen. De rechtbank houdt het er derhalve voor dat eiser in ieder geval op of omstreeks april 2017 op de hoogte is gekomen van het bestaan van studieschuld. Bij een latere ontvangst van een besluit heeft de geadresseerde niet alsnog de volledige bezwaar- of beroepstermijn ter beschikking, maar dient hij zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is, in beginsel binnen twee weken na kennisneming van het besluit, bezwaar te maken of beroep in te stellen [2] . Eiser heeft echter tot 16 oktober 2020 gewacht met het indienen van een bezwaarschrift. Hij had dit redelijkerwijs eerder kunnen en moeten doen. Dat hij dit heeft nagelaten, komt dan ook voor zijn rekening en risico.
11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten. Ook krijgt hij het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2023.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie in dit verband ook ECLI:NL:CRVB:2017:3750.