ECLI:NL:RBDHA:2023:1515

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
NL22.25198
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweerder weigert asielaanvraag op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Pakistaanse nationaliteit hebbende man, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De eiser had op 27 april 2022 asiel aangevraagd, maar de staatssecretaris stelde dat Frankrijk, waar de eiser een Schengenvisum had verkregen, verantwoordelijk was op basis van de Dublinverordening.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De eiser voerde aan dat het besluit onzorgvuldig was en onvoldoende gemotiveerd, en dat hij niet gehoord was in aanwezigheid van een registertolk. Ook stelde hij dat zijn medische klachten niet voldoende waren onderzocht en dat hij in Frankrijk niet de benodigde hulp zou kunnen krijgen. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom de medische omstandigheden van de eiser geen aanleiding gaven om de asielaanvraag in Nederland te behandelen.

De rechtbank concludeerde dat Frankrijk in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag en dat de eiser niet had aangetoond dat de overdracht naar Frankrijk in strijd zou zijn met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25198

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaken NL22.25199, NL22.25200 en NL22.25201, op 2 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Soltani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Pakistaanse nationaliteit te hebben. Op 27 april 2022 heeft hij een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft deze asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Frankrijk verantwoordelijk voor de behandeling van eisers asielaanvraag, omdat hij door Frankrijk in het bezit is gesteld van een Schengenvisum, dat geldig was van 1 april 2022 tot 1 mei 2022. Verweerder heeft een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening. [2] Op 10 augustus 2022 hebben de Franse autoriteiten dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij voert hiertoe aan dat het besluit onzorgvuldig is en onvoldoende is gemotiveerd. Daartoe stelt eiser dat door het tijdsverloop in Nederland het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat Nederland verantwoordelijk is voor de aanvraag en dat ook zijn minderjarige kinderen hier inmiddels ook al langere tijd hebben verbleven. Ook is hij niet gehoord in aanwezigheid van een registertolk. Daarnaast had verweerder meer onderzoek moeten doen naar zijn psychische klachten. Hij kan in Frankrijk niet de benodigde hulp krijgen en zijn medische klachten zijn dusdanig ernstig dat terugkeer naar Frankrijk niet mogelijk is. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de medische omstandigheden geen aanleiding hebben gegeven de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Ter onderbouwing heeft eiser een brief van een psycholoog overgelegd, verwijst hij naar het AIDA rapport [3] en doet hij een beroep op twee uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Den Haag [4] en Haarlem [5] .
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Frankrijk in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. De stelling dat door het tijdsverloop het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat Nederland de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag op zich zal nemen, wordt niet gevolgd. Immers, het bestreden besluit is binnen de geldende termijnen genomen en ook de overdrachtstermijn die is gesteld in de Dublinverordening is nog niet verstreken. Daarnaast is in het aanmeldgehoor expliciet aangegeven dat onderzocht wordt of een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Eiser is er daarom onterecht van uitgegaan dat Nederland verantwoordelijk is. Bij het vaststellen van de verantwoordelijkheid is bovendien de intentie van eiser om naar Nederland te willen komen niet van belang.
5. Bij het aanmeldgehoor is gebruik gemaakt van een niet-registertolk. Op grond van artikel 28, derde lid, van de Wbtv [6] is dit mogelijk indien er sprake is van vereiste spoed en er niet tijdig een registertolk beschikbaar is. Uit de termijnen die volgen uit de Dublinverordening vloeit voort dat het aanmeldgehoor op korte termijn na het indienen van de asielaanvraag moet plaatsvinden. Hierdoor is voldaan aan de vereiste spoed. In het voornemen heeft verweerder medegedeeld dat er niet tijdig een registertolk beschikbaar was. Op de vraag of eiser de tolk goed kon verstaan en begrijpen in de taal Baloetsji heeft eiser bevestigend geantwoord. Aan het einde van het gehoor is nogmaals gevraagd of eiser de tolk goed heeft kunnen begrijpen en verstaan. Eiser heeft daarop opnieuw bevestigend geantwoord. Hieruit volgt dat eiser niet in zijn belangen is geschaad doordat hij is gehoord in aanwezigheid van een niet-registertolk.
6. Eiser heeft een brief d.d. 2 december 2022 van zijn GZ-psycholoog [Naam 2] overgelegd. Uit die brief volgt dat eiser angstig is, veel piekert, slecht slaapt, depressieve gevoelens heeft en een posttraumatische stress stoornis (PTSS) heeft. Bij het aanmeldgehoor heeft eiser het volgende gezegd: “Ik heb last van stress en spanningen. Ik ben bekend bij de artsen met deze klachten”. Ook heeft hij aangegeven dat hij last had van hoofdpijn. Echter blijkt uit het gehoor niet dat zijn klachten dusdanig waren dat het gehoor niet mogelijk was, dat hij hierdoor moeite heeft gehad met adequaat antwoorden op de vragen, of dat het gehoor hierdoor is onderbroken. Ook is niet gebleken dat eiser suïcidale gedachten heeft geuit. Dit blijkt of volgt overigens ook evenmin uit andere stukken in het dossier. Verweerder was daarom niet gehouden nader onderzoek te doen naar de medische klachten.
7. Uitgangspunt is dat ten aanzien van Frankrijk mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt ook uit recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [7] . Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser is hier niet in geslaagd.
8. Hoewel uit het door eiser overgelegde AIDA rapport volgt dat het niet in alle gevallen eenvoudig is om in Frankrijk medische hulp te krijgen, blijkt hieruit niet dat dit onmogelijk is. Eiser heeft daarom onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Frankrijk in een situatie terecht zal komen die in strijd is met artikel 4 van het Handvest [8] .
9. Verweerder heeft voorts in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom de medische problemen van eiser niet worden aangemerkt als bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan kan worden geoordeeld dat overdracht getuigt van onevenredige hardheid. In zijn brief stelt de GZ-psycholoog dat de behandeling in Nederland meer effect zal hebben, omdat hij dezelfde taal spreekt als eiser en veel landgenoten van eiser in Nederland wonen. Dit maakt echter niet dat de klachten dusdanig bijzonder zijn dat Nederland hierdoor het meest aangewezen land is om de klachten te behandelen. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat overdracht aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen zal hebben, zoals bedoeld in het arrest C.K. tegen Slovenië [9] . Verweerder heeft hierbij betrokken dat niet aannemelijk is gemaakt dat behandeling in Frankrijk niet mogelijk is. Verweerder heeft ook opgemerkt dat niet is gebleken dat de gezondheidstoestand dusdanig ernstig is dat moet worden gevreesd dat overdracht een reëel risico met zich meebrengt op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest. Hierbij heeft verweerder de brief van de psycholoog betrokken. De uitspraken waar eiser naar verwijst zien bovendien op een situatie waarin er sprake was van meermaals geuite suïcidale gedachten en zelfbeschadiging en op een situatie waarbij de betrokkene zeer op leeftijd was en daardoor verschillende lichamelijke klachten had en niet in staat was zelf opvang te regelen. Het beroep op deze uitspraken leidt daarom niet tot een ander oordeel.
10. Ten aanzien van de stelling dat het in het belang van eisers minderjarige kinderen is om in Nederland te blijven, wordt overwogen dat het in eerste instantie het belang van het kind is om bij de ouders te verblijven. Ook de asielaanvraag van eisers echtgenote, die mede op de minderjarige kinderen ziet, is niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk daarvoor verantwoordelijk is (NL22.25200). Omdat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan, mag verwacht worden dat Frankrijk het belang van het kind voorop zal stellen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.AIDA, Country Report: France, Update 8 april 2022.
6.Wet beëdigde tolken en vertalers.
8.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
9.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, inzake C.K. tegen Slovenië, 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.