ECLI:NL:RBDHA:2023:1515
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verweerder weigert asielaanvraag op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Pakistaanse nationaliteit hebbende man, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De eiser had op 27 april 2022 asiel aangevraagd, maar de staatssecretaris stelde dat Frankrijk, waar de eiser een Schengenvisum had verkregen, verantwoordelijk was op basis van de Dublinverordening.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De eiser voerde aan dat het besluit onzorgvuldig was en onvoldoende gemotiveerd, en dat hij niet gehoord was in aanwezigheid van een registertolk. Ook stelde hij dat zijn medische klachten niet voldoende waren onderzocht en dat hij in Frankrijk niet de benodigde hulp zou kunnen krijgen. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom de medische omstandigheden van de eiser geen aanleiding gaven om de asielaanvraag in Nederland te behandelen.
De rechtbank concludeerde dat Frankrijk in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag en dat de eiser niet had aangetoond dat de overdracht naar Frankrijk in strijd zou zijn met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.