In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 7 april 2023, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld omdat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 21 april 2018 was ingediend en dat de beslissing van de verweerder op 2 december 2019 ongegrond was verklaard. Eiser ging hiertegen in beroep, maar dit beroep werd ongegrond verklaard door de rechtbank op 18 september 2020. Echter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 28 juni 2022 het hoger beroep van eiser gegrond verklaard, wat leidde tot deze uitspraak.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris niet tijdig heeft beslist en heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat partijen hiermee instemden. De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Indien dit niet gebeurt, moet de Staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, omdat eiser een professionele juridische hulpverlener had ingeschakeld.
De rechtbank heeft ook aangegeven dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, maar dat dit niet betekent dat er geen dwangsom kan worden opgelegd in deze zaak. De rechtbank heeft de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast en geconcludeerd dat de Staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd voor het niet tijdig beslissen op asielaanvragen voor bepaalde tijd, maar dat de rechtbank wel kan oordelen over de termijn voor het nemen van een besluit en de bijbehorende dwangsom.