ECLI:NL:RBDHA:2023:15175

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.3084
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over niet tijdig beslissen op asielaanvraag en proceskostenveroordeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 7 april 2023, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld omdat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 21 april 2018 was ingediend en dat de beslissing van de verweerder op 2 december 2019 ongegrond was verklaard. Eiser ging hiertegen in beroep, maar dit beroep werd ongegrond verklaard door de rechtbank op 18 september 2020. Echter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 28 juni 2022 het hoger beroep van eiser gegrond verklaard, wat leidde tot deze uitspraak.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris niet tijdig heeft beslist en heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat partijen hiermee instemden. De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Indien dit niet gebeurt, moet de Staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, omdat eiser een professionele juridische hulpverlener had ingeschakeld.

De rechtbank heeft ook aangegeven dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, maar dat dit niet betekent dat er geen dwangsom kan worden opgelegd in deze zaak. De rechtbank heeft de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast en geconcludeerd dat de Staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd voor het niet tijdig beslissen op asielaanvragen voor bepaalde tijd, maar dat de rechtbank wel kan oordelen over de termijn voor het nemen van een besluit en de bijbehorende dwangsom.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.3084
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?
3. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 21 april 2018. Op 2 december 2019 heeft verweerder deze aanvraag ongegrond verklaard. Op 24 december 2019 is eiser tegen dit besluit in beroep gegaan. Op 18 september 2020 is dit beroep door rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, in de zaak met nummer NL19.31474, ongegrond verklaard. Op 12 oktober is eiser hiertegen in hoger beroep gegaan. Op 28 juni 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling), in zaak nummer 202005447/1/V2, dit hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van 19 september 2020
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
vernietigd en het besluit van verweerder van 2 december 2019 vernietigd. Verweerder moest uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.3 Eiser heeft verweerder op 11 januari 2023, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke gesteld.
Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
4. De rechtbank verklaart het beroep daarom ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
5. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.4 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.5
6. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eiser inmiddels een gehoor heeft gehad.
7. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. Om zowel recht te doen aan het belang van eiser bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van verweerder om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een uiterlijke beslistermijn opleggen van acht weken. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het feit dat verweerder nog een voornemen moet nemen en dat eiser daarop vervolgens nog zijn zienswijze mag geven, voordat verweerder een besluit neemt. De rechtbank verwijst daarbij ook naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 juli 20206.
Heeft verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
8. Eiser heeft op grond van artikel 8:55c van de Awb gevraagd dat de rechtbank de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom (de bestuurlijke dwangsom) vaststelt.
9. In de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb staat dat het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen aan een betrokkene als het bestuursorgaan niet op tijd een beslissing neemt. Sinds 11 juli 2021 geldt de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet), waarin is bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn als het gaat om een besluit op een asielaanvraag voor bepaalde tijd. Verweerder hoefde dus geen bestuurlijke dwangsommen meer te betalen als hij te laat beslist in dat soort zaken. De vraag ontstond of dit in strijd was met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 30 november 20227 is geoordeeld dat het opschorten van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Daarmee staat vast dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd als hij te laat beslist op een asielaanvraag voor bepaalde tijd. Dat betekent dus ook dat er geen dwangsom is verbeurd.
3 Dit staat in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
10. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de andere uitspraak van 30 november 20228 geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.9
11. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
Conclusie en gevolgen
12. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
13. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
9 Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van O.G. Hulsman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.