In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 23 mei 2023, is het beroep van eiser, die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend, behandeld. Eiser had beroep ingesteld omdat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 15 oktober 2021 zijn aanvraag had ingediend en dat verweerder binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag had moeten beslissen. Eiser heeft verweerder op 21 maart 2023 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken na deze ingebrekestelling beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep kennelijk ontvankelijk en gegrond verklaard. Dit betekent dat de rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen op de asielaanvraag. Indien verweerder dit niet doet, is hij verplicht een dwangsom van € 100,- per dag te betalen, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 418,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld.
De uitspraak benadrukt de verplichting van bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting, waaronder de mogelijkheid van het opleggen van een dwangsom. De rechtbank heeft in deze zaak ook verwezen naar relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000, en naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.