ECLI:NL:RBDHA:2023:1519

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
NL23.3662
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van terugkeerbesluit en maatregel van bewaring in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd op basis van een terugkeerbesluit. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, betwistte de rechtsgeldigheid van het terugkeerbesluit dat op 6 mei 2022 zou zijn uitgereikt. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er geen rechtsgeldige uitreiking van het terugkeerbesluit heeft plaatsgevonden, wat de basis vormde voor de maatregel van bewaring die op 26 oktober 2022 aan eiser was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verbalisant die het terugkeerbesluit zou hebben uitgereikt, twijfels heeft over de accuraatheid van zijn herinneringen, vooral gezien het aanzienlijke tijdsverloop tussen de datum van de vermeende uitreiking en de datum van het proces-verbaal van bevindingen. De rechtbank concludeert dat er geen enkele twijfel mag bestaan over de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit, en aangezien dit besluit niet rechtsgeldig is uitgereikt, is de voortduring van de maatregel van bewaring onrechtmatig. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de maatregel opgeheven en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser gelast. Tevens is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan eiser voor de onrechtmatige detentie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3662

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. [advocaat] ),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

(gemachtigde: mr. [procesvertegenwoordiger] ).

Procesverloop

Verweerder heeft op 26 oktober 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft op 6 februari 2023 tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft op 6 februari 2022 een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft op 8 februari 2023 hierop gereageerd en beroepsgronden aangevoerd.
De rechtbank heeft verweerder op 9 februari 2023 gevraagd om te reageren op de beroepsgronden van eiser. Verweerder heeft op 10 februari 2023 voldaan aan dit verzoek en inhoudelijk gereageerd op de beroepsgronden.
De rechtbank heeft bepaald dat het verzoek om in persoon te worden gehoord niet wordt gehonoreerd en dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 10 februari 2023 om 11:33 uur en heeft dit aan partijen kenbaar gemaakt door middel van het plaatsen van een bericht in het digitale dossier.
Gemachtigde van eiser heeft op 10 februari 2023 om 14:41 uur, derhalve na sluiting van het onderzoek, aanvullende gronden aan het dossier toegevoegd. De rechtbank heeft dit toevoegen van de gronden aangemerkt als een verzoek om heropening, dit verzoek toegewezen en kennis genomen van deze gronden. De rechtbank heeft verweerder niet nogmaals in de gelegenheid gesteld om te reageren op de gronden, omdat de gronden een reactie behelzen op het standpunt van verweerder en de overgelegde stukken en er door aldus te beslissen geen strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor. Vervolgens heeft de rechtbank bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege kan blijven en heeft de rechtbank het onderzoek wederom gesloten.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 11 november 2022, die op 1 december 2022 door de Afdeling is bevestigd, volgt dat de eerdere toetsing van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. De rechtbank heeft niet uit eigen beweging een volgende periodieke rechtmatigheidsbeoordeling van de voortduring van de maatregel verricht. Daarom staat nu ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek door de rechtbank op 7 november 2022, en dus vanaf 8 november 2022, de voortdurende tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring rechtmatig is. De rechtbank overweegt hierbij dat de Afdeling weliswaar op 1 december 2022 uitspraak heeft gedaan, maar in deze uitspraak enkel de rechtbank-uitspraak heeft bevestigd en niet ambtshalve de rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel tussen 8 november 2022 en 1 december 2022 heeft onderzocht en beoordeeld. De rechtbank zal de rechtmatigheidsbeoordeling van de maatregel over die periode daarom in de onderhavige procedure beoordelen.
4. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
5. Op 6 februari 2023 heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep tegen het op 6 mei 2022 opgelegde terugkeerbesluit en het op 26 oktober 2022 uitgevaardigde inreisverbod [1] . In het onderzoek dat ten grondslag heeft gelegen aan deze uitspraak van de rechtbank, heeft de rechtbank geoordeeld dat op dat moment niet kon worden vastgesteld dat het terugkeerbesluit rechtsgeldig was uitgereikt en dat daarom geen sprake was van een rechtmatig terugkeerbesluit. De rechtbank heeft in die uitspraak het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het inreisverbod gegrond verklaard. De rechtbank heeft tevens overwogen dat op de 26 oktober 2022 opgelegde maatregel van bewaring, die in die procedure niet en in de onderhavige procedure wél ter toetsing staat, onrechtmatig is omdat het terugkeerbesluit niet is uitgereikt.
De rechtbank heeft in die procedure het verzoek van verweerder om aanhouding om een aanvullend proces-verbaal te doen opmaken, afgewezen omdat verweerder eerder een aanvullend proces-verbaal had kunnen en had moeten opmaken en een aanhouding zich niet verdraagt met het karakter van vrijheidsontneming. De rechtbank heeft in de uitspraak aangegeven er van uit te gaan dat verweerder eiser onverwijld in vrijheid zou stellen en er van uit te gaan dat gemachtigde onverwijld een volgberoep zou indienen indien dat niet zou gebeuren. Verweerder heeft eiser niet in vrijheid gesteld en het volgberoep is ingesteld op dezelfde dag dat uitspraak is gedaan.
6. Eiser heeft zich in de gronden op het standpunt gesteld dat er geen rechtsgeldige uitreiking van het terugkeerbesluit van 6 mei 2022 heeft plaatsgevonden en aangezien dat terugkeerbesluit ten grondslag ligt aan de maatregel, deze maatregel onrechtmatig is en dient te worden opgeheven.
7. Verweerder heeft op 9 februari 2023 een proces-verbaal van bevindingen dat is
opgemaakt op 8 februari 2023toegevoegd aan het dossier. Dit proces-verbaal vermeldt onder meer het navolgende:
(…)
Op 06 mei 2022 is door mij verbalisant, een terugkeerbesluit ingevolge artikel 62a van de
Vreemdelingenwet opgelegd en na het opleggen uitgereikt in persoon omstreeks 13:41 uur aan bovengenoemde vreemdeling. Abusievelijk is op de maatregel "Een afschrift van dit besluit is onmiddellijk aan de vreemdeling uitgereikt" niet aangekruist!
In het Vreemdelingen Basis Systeem waarmee wij, de maatregelen genereren moet deze zin aangeklikt worden zodat er een kruisje op de uitvoer staat. Bij een dubbelklik met de muis ontstaat er een situatie dat deze zin er nog wel staat maar op de uitvoer geen kruisje.
Het terugkeerbesluit is daadwerkelijk uitgereikt aan bovenstaande vreemdeling aan gezien ik mij nog goed kan herinneren dat vreemdeling en ik verbalisant hetzelfde streekaccent uit Noord Marokko het Tamazight (Berbers) spreken.
Hiervan heb ik persoonlijk op ambtseed / ambtsbelofte dit proces-verbaal opgemaakt
te Schiphol op 08-02-2023
De verbalisant (en),
(…)
8. Verweerder heeft tevens een “print screen” overgelegd van een digitaal invulformulier met de navolgende inhoud:
(…)
ZIENSWIJZE
Hierbij zijn door de vreemdeling wel of geen bijzondere
omstandigheden aangevoerd.
Door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden:
geen
Bij het opleggen van dit Terugkeerbesluit/Terugkeerbesluit en Inreisverbod wordt het volgende overwogen:
Betrokkene is aangetroffen door de politiedienst en verbaliseert voor het niet voldoen aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden. Uit onderzoek in de systemen blijkt betrokkene geen rechtmatig verblijf te hebben en besloten om betrokkene een terugkeerbesluit 28 dagen op te leggen.
Maak een keuze wat van toepassing is:
een afschrift van dit besluit is onmiddellijk aan de vreemdeling uitgereikt.
Plaats opmaak: Schiphol
Datum opmaak: 06-05- 2022
Tijdstip opmaak:13:30
(…)
9. Verweerder heeft zich in zijn brief van 10 februari 2023 op het standpunt gesteld dat uit het overgelegde proces-verbaal van bevindingen van 8 februari 2023 en de print screen van het registratiesysteem van de Kmar genoegzaam blijkt dat het terugkeerbesluit van 6 mei 2022 rechtsgeldig is uitgereikt op 6 mei 2022 en dat de rechtbank hier bij de eerdere toetsing van de oplegging van de maatregel en uitspraak van 11 november 2022 ook van is uitgegaan. Verweerder heeft in de brief ook opgemerkt dat verweerder zich thans beraadt over het instellen van hoger beroep tegen de uitspraak van 6 februari 2023. Verweerder werkt overigens voortvarend aan de uitzetting van verweerder, wat blijkt uit de tevens in deze procedure overgelegde vertrekgesprekverslagen en zicht op uitzetting ontbreekt naar het oordeel van verweerder niet.
10. Eiser heeft in de aanvullende gronden van beroep aangevoerd dat aan het aanvullende proces-verbaal vanwege het tijdsverloop geen waarde kan worden gehecht. De opmerking in het proces-verbaal dat de verbalisant nog goed kan herinneren dat eiser en hij hetzelfde streekaccent uit Noord-Marokko spraken is opmerkelijk en roept de vraag op of verbalisant geen andere vreemdelingen met hetzelfde accent heeft gesproken voor, op en na 6 mei 2022. Uit de print screen kan niet worden afgeleid of dit niet bewerkt, gewijzigd dan wel aangevuld kan worden. Verder ontbreekt zicht op uitzetting. Eiser heeft hierbij gewezen op de omstandigheid dat verweerder tussen 11 november 2022 en 3 februari 2023 5 keer heeft gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten en de Marokkaanse vertegenwoordiging niet meewerkt aan de uitzetting. Uit cijfers van de IND blijkt voorts dat voor het jaar 2022 in de periode 1 januari 2022 t/m 31 december 2022 in totaal 237 lp-aanvragen zijn ingediend, 153 nationaliteitsbevestigingen zijn afgegeven, 27 lp's zijn afgegeven en 14 uitzettingen met behulp van een lp hebben plaatsgevonden. Eiser concludeert dat de bewaring van aanvang af onrechtmatig is geweest en hij in vrijheid moet worden gesteld.
11. De rechtbank stelt vast dat uit de print screen op zichzelf niet valt af te leiden dat dit betrekking heeft op de oplegging van een terugkeerbesluit
aan eiser. De rechtbank zal hier echter van uitgaan omdat verweerder dit overlegt om zijn standpunt met betrekking tot de uitreiking van een terugkeerbesluit aan eiser te onderbouwen en er geen indicatie is dat dit betrekking heeft op een andere derdelander.
Gemachtigde van eiser heeft opgemerkt dat niet valt na te gaan of deze print screen na 6 mei 2022 is bewerkt, gewijzigd of aangevuld. De rechtbank overweegt dat dit op zichzelf juist is, maar dat er geen indicatie bestaat dat verweerder willens en wetens een print screen overlegt die niet een correcte weergave behelst van de situatie op 6 mei 2022 na invulling van dit scherm.
12. De rechtbank merkt verder op dat de zin “
een afschrift van dit besluit is onmiddellijk aan de vreemdeling uitgereikt” niet is aangevinkt en er ook geen “kruisje” is te zien. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen moet deze zin (éénmaal) worden aangeklikt zodat er een kruisje op de uitvoer staat. De rechtbank begrijpt deze uitleg aldus dat deze zin in de print screen is vermeld, maar dit niet zonder meer betekent dat het terugkeerbesluit is uitgereikt. Het is immers de bedoeling om de uitreiking van het besluit vast te leggen door éénmaal te klikken en daarmee een kruisje te zetten. Dat is in dit geval niet gebeurd.
De verbalisant die het terugkeerbesluit op 6 mei 2022 heeft opgelegd en op 8 februari 2023 het aanvullende proces-verbaal heeft opgemaakt, heeft aangegeven dat deze zin abusievelijk niet is aangekruist.
13. Het opleggen van een terugkeerbesluit brengt aanzienlijke gevolgen met zich mee voor degene aan wie het besluit wordt opgelegd. Dit besluit behelst niet alleen de vaststelling van onrechtmatig verblijf en de daardoor ontstane vertrekplicht, maar dient tevens als grondslag voor de inbewaringstelling en gedwongen vertrek uit Nederland en gedwongen terugkeer naar Marokko. Aan de oplegging en uitreiking van zowel een terugkeerbesluit als een maatregel van bewaring worden strikte eisen gesteld. Deze wettelijke eisen behelzen essentiële waarborgen voor rechtsbescherming en de rechter dient ook grondig te beoordelen of die waarborgen daadwerkelijk en volledig in acht zijn genomen. Gelet op de gevolgen van het opleggen van een terugkeerbesluit in het algemeen en voor eiser die op 26 oktober 2022 in bewaring is gesteld op grond van dit terugkeerbesluit in het bijzonder, overweegt de rechtbank dat er geen enkele twijfel mag bestaan over de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit en dus ook geen enkele twijfel mag bestaan over de rechtsgeldige uitreiking van dit besluit.
14. Het proces-verbaal van 8 februari 2023 is op “ambtseed/ambtsbelofte” opgemaakt. Uitgangspunt is dat de rechtbank van de inhoud van op ambtseed en op ambtsbelofte opgemaakte verklaringen en processen-verbaal uit moet kunnen gaan en dat ook doet. Er kunnen echter zodanig bijzondere en uitzonderlijke omstandigheden bestaan dat de rechtbank twijfelt aan de inhoud van hetgeen is gerelateerd in een op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. De rechtbank overweegt dat dit in de onderhavige procedure aan de orde is.
15. De rechtbank overweegt
explicietdat de rechtbank
nietaanneemt dat de verbalisant de inhoud van het proces-verbaal willens en wetens in strijd met de waarheid heeft opgemaakt. De rechtbank gaat er gelet op het ambtsedige karakter van het proces-verbaal van uit dat de verbalisant oprecht heeft weergegeven wat hij zich herinnert of meent te herinneren. De verbalisant twijfelt gelet op de gebruikte bewoordingen in het proces-verbaal in het geheel niet of zijn herinnering betrouwbaar is. De rechtbank twijfelt wel sterk of gelet op het aanzienlijke tijdsverloop tussen 6 mei 2022 en 8 februari 2023 van de verbalisant verwacht kan worden dat hij de uitreiking van een terugkeerbesluit
kánherinneren en daarmee of de herinnering van de verbalisant en de weergave hiervan in het proces-verbaal van 8 februari 2023 een accurate weergave van de feiten van 6 mei 2022 is.
16. De rechtbank betrekt hierbij de omstandigheid dat het uitreiken van een besluit een vaker voorkomende handeling is en daarmee een niet zodanig specifieke gebeurtenis dat deze reeds daarom zal worden herinnerd. De rechtbank wijst er verder op dat is weergegeven dat er abusievelijk geen kruisje is gezet op “de maatregel”, terwijl het proces-verbaal ziet op de uitreiking van een terugkeerbesluit en niet op de uitreiking van een maatregel van bewaring. De rechtbank overweegt voorts dat het vragen oproept dat de verbalisant relateert dat de uitreiking “
omstreeks 13:41 uur” zou hebben plaatsgevonden. Het tijdsverloop tussen de oplegging van de maatregel en het opmaken van het proces-verbaal is dermate groot dat het buitengewoon opmerkelijk zou zijn als verbalisant kan herinneren omstreeks welk concreet tijdstip hij de uitreikingshandeling zou hebben verricht.
Dat eiser en de verbalisant hetzelfde streekaccent uit Noord Marokko spreken en verbalisant hieraan een herinnering heeft, is onvoldoende waarborg dat de verbalisant niet alleen met eiser heeft gesproken, maar ook daadwerkelijk tot uitreiking van het opgelegde terugkeerbesluit is overgegaan. De gemachtigde van eiser heeft in dit kader bovendien terecht opgemerkt dat het spreken van een zelfde streekaccent de vraag oproept of de verbalisant geen andere vreemdelingen met hetzelfde accent heeft gesproken voor, op en na 6 mei 2022 en, zo begrijpt de rechtbank de opmerking van de gemachtigde, dat daarom ook niet op grond hiervan kan worden vastgesteld dat het terugkeerbesluit is uitgereikt. De rechtbank wijst er in dit verband op dat het gehoor voorafgaande aan oplegging van het terugkeerbesluit, blijkens het hiertoe op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal, heeft plaatsgevonden met behulp van een registertolk. Het met behulp van een derde horen is wellicht een minder sterke aanwijzing dat de herinnering aan dit gehoor en de al dan niet uitreiking van het terugkeerbesluit accuraat is dan wanneer tijdens het horen direct met elkaar is gecommuniceerd. De rechtbank overweegt ook dat uit het “proces-verbaal gehoor inreisverbod terugkeerbesluit” van 6 mei 2022 blijkt dat het gehoor voorafgaand aan de oplegging van het terugkeerbesluit is gestart om 12:40 uur, het terugkeerbesluit is opgelegd om 13:30 uur en het proces-verbaal op ambtseed/ambtsbelofte is opgemaakt om 13:35 uur en digitaal is ondertekend om 13:43 uur. Het gehoor dat de verbalisant met eiser middels een derde heeft afgenomen, is niet dermate lang dat reeds omdat eiser en hij hetzelfde streekaccent spreken, moet worden geconcludeerd dat de herinnering van de verbalisant dat hij “omstreeks 13:41 uur” een afschrift van het terugkeerbesluit aan eiser heeft uitgereikt.
17. Gelet op het aanzienlijke tijdsverloop, de aard van de handeling die een uitreiking van een besluit is, het niet incidentele karakter van deze handeling, de korte duur van het gehoor dat met bijstand van een tolk heeft plaatsgevonden en de inhoud van het proces-verbaal, twijfelt de rechtbank of de herinnering van de verbalisant accuraat is en daarmee of de inhoud van dit proces-verbaal een juiste weergave van de feiten behelst. Gelet op deze twijfel kan de rechtbank eenvoudig weg niet vaststellen dat het terugkeerbesluit van 6 mei 2022 daadwerkelijk is uitgereikt op 6 mei 2022. De verbalisant heeft in het proces-verbaal van bevindingen aangegeven dat in het Vreemdelingen Basis Systeem waarmee maatregelen worden gegenereerd de zin dat een besluit is uitgereikt moet worden aangeklikt en dat dat abusievelijk niet is gebeurd, terwijl dubbelklikken de zin over de uitreiking wel laat staan maar geen kruisje geeft. De rechtbank overweegt dat óók indien de vastlegging van de uitreiking van een afschrift van een terugkeerbesluit of bewaringsmaatregel geschiedt door middel van het zetten van een kruisje door het éénmaal aanklikken van een zin in een digitaal “systeem”, hierbij uiterste zorgvuldigheid moet worden betracht. Een zogenoemd kruisje mag alleen worden gezet als er daadwerkelijk een afschrift van het besluit of maatregel is of wordt uitgereikt. Als dit Vreemdelingen Basis Systeem dermate kwetsbaar is dat het niet klikken of dubbelklikken geen kruisje plaatst terwijl wel een uitreiking plaatsvindt, heeft ook te gelden dat wanneer abusievelijk éénmaal wordt geklikt terwijl er geen uitreiking plaatsvindt er wél een kruisje wordt geplaatst. Aangezien bij wijze van uitgangspunt wordt uitgegaan van op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en gelet op de aanzienlijke gevolgen van de oplegging van een terugkeerbesluit en/of bewaringsmaatregel, dient te worden voorkomen dat het al dan niet klikken en daarmee het al dan niet zetten van een kruisje, niet wordt gecontroleerd door de betreffende verbalisant en dient te worden voorkomen dat een klikbeweging met de muis een onjuiste voorstelling geeft van de feiten. De foutmarge in het correct weergeven van het al dan niet uitreiken van terugkeerbesluiten en bewaringsmaatregelen is in die zin nul. Indien het Vreemdelingen Basis Systeem bij “het genereren van besluiten” niet voorziet in een sluitende controle van de vraag of er daadwerkelijk een uitreiking heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden, dient hier op andere wijze in te worden voorzien. Van een dergelijke controle na afronding van het gehoor en na ondertekening van het terugkeerbesluit is in het onderhavige geval niet gebleken want dan zou er immers 9 maanden na oplegging van het terugkeerbesluit geen discussie ontstaan over de vraag of het terugkeerbesluit is uitgereikt.
18. De rechtbank begrijpt uit de brief van 10 februari 2023 voorts dat door verweerder niet langer wordt vastgehouden aan zijn standpunt in de procedure waarin de rechtbank op 6 februari 2023 uitspraak heeft gedaan dat de toevoeging van het terugkeerbesluit in het bewaringsdossier op 7 november 2022 moet worden gekwalificeerd als een rechtsgeldige uitreiking van het terugkeerbesluit. De rechtbank stelt ook vast dat verweerder niet langer betoogt dat het enkele op de hoogte zijn van het hebben van een terugkeerverplichting evenmin tot de vaststelling kan leiden dat het terugkeerbesluit
dusrechtsgeldig is uitgereikt.
19. De rechtbank overweegt gelet op het bovenstaande dat niet vast is komen te staan dat het terugkeerbesluit van 6 mei 2022 dat als grondslag dient voor de oplegging van de bewaringsmaatregel van 26 oktober 2022 rechtsgeldig is uitgereikt. De uitspraak in deze procedure heeft enkel betrekking op de te toetsen periode. De oplegging van de maatregel en de voortduring tot de sluiting van het eerdere onderzoek naar de rechtmatigheid van deze maatregel is reeds beoordeeld door de rechtbank en de Afdeling. Dat de rechtbank thans oordeelt dat het terugkeerbesluit dat aan de maatregel ten grondslag ligt niet rechtsgeldig is uitgereikt, betekent dan ook niet dat de rechtbank thans mag vaststellen dat de maatregel van aanvang af onrechtmatig is. Dat betekent dat de rechtbank zich zal beperken tot de vaststelling dat de maatregel ten onrechte heeft voortgeduurd.
20. De rechtbank merkt overigens op dat gelet op de uitspraak van deze zittingsplaats van 6 februari 2023 de rechtbank in die procedure ambtshalve heeft vastgesteld dat het terugkeerbesluit niet rechtmatig is uitgereikt. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verplichte ambtshalve beoordeling van de rechtmatigheid van de voortduring van een bewaringsmaatregel zich niet kan beperken tot de voortvarendheid waarmee verweerder aan de gedwongen terugkeer werkt en het beoordelen van zicht op uitzetting. In voorkomende gevallen zal ook moeten worden beoordeeld of de grondslag van de maatregel juist is. Dat hiervan reeds een rechtmatigheidsbeoordeling heeft plaatsgevonden, brengt niet mee dat er geen aanleiding kan bestaan om dit opnieuw te beoordelen. Het kan immers niet zo zijn dat een onrechtmatig opgelegde maatregel voortduurt omdat een eerdere rechtsmatigheidsbeoordeling door de rechter(s) op een later moment onjuist blijkt te zijn. Dat in een dergelijk geval eerst om herziening van een eerdere uitspraak zou moeten worden verzocht blijkt niet en zou bovendien omslachtig zijn en zich ook niet verdragen met het karakter van vrijheidsontneming. De rechtbank overweegt dan ook dat de ambtshalve rechtmatigheidsbeoordeling van de voortduring van de maatregel een volwaardige rechtmatigheidsbeoordeling behelst van alle aspecten die de rechtmatigheid regarderen. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraken van de rechtbank, deze zittingsplaats, van 13 januari 2023 [2] en 10 januari 2023 [3] en naar de uitspraken van de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 2 december 2022 [4] , 15 november 2022 [5] en 14 november 2022 [6] . Verweerder heeft in zijn brief van 10 februari 2023 de rechtbank er op gewezen dat de uitspraak van 6 februari 2023 nog niet in kracht van gewijsde is gegaan en verweerder zich beraadt over het instellen van hoger beroep. De rechtbank begrijpt deze mededeling aldus dat indien het onderhavige beroep ongegrond zal worden verklaard er geen rechtsmiddel zal worden aangewend tegen de eerdere uitspraak en indien de rechtbank het beroep gegrond verklaart wel een rechtsmiddel wordt aangewend. De rechtbank overweegt dat het verweerder vanzelfsprekend vrij staat om een rechtsmiddel aan te wenden tegen elke uitspraak van de rechtbank waartegen een rechtsmiddel openstaat. Tegen de uitspraak van 6 februari 2023 staat een rechtsmiddel open en de uitspraak in de onderhavige procedure wordt gedaan binnen de termijn die verweerder heeft om hoger beroep in te stellen, terwijl tegen de uitspraak in deze volgberoep-procedure geen rechtsmiddel zal openstaan. De rechtbank realiseert zich dat de Afdeling, indien verweerder hoger beroep instelt tegen de uitspraak van 6 februari 2023, voor de vraag wordt gesteld of in de rechtbankuitspraak van 11 november 2022 en in de bevestiging daarvan op 1 december 2022 (on)terecht voorbij is gegaan aan de beoordeling van de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit en de uitreiking van dit besluit (on)terecht niet bij de rechtmatigheidsbeoordeling van de inbewaringstelling op 26 oktober 2022 is betrokken. Deze mededeling van verweerder dat hij zich beraadt over het instellen van hoger beroep is evenwel niet van invloed op de beoordeling door de rechtbank van het beroep in de onderhavige procedure.
21. De rechtbank concludeert dus dat niet kan worden vastgesteld dat het terugkeerbesluit van 6 mei 2022 rechtsgeldig is uitgereikt en concludeert dat, omdat dit terugkeerbesluit ten grondslag ligt aan de oplegging van de maatregel op 26 oktober 2022, de voortduring van de maatregel in de te toetsen periode onrechtmatig is. Dit betekent dat de rechtbank de onmiddellijke opheffing van de maatregel zal bevelen en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser zal gelasten. De rechtbank komt niet toe aan de vraag of sprake is (geweest) van een verplichte periodieke toetsing van de bewaringsmaatregel zoals het Unierecht die voorschrijft en zoals deze verplichting door het Hof in het arrest C, B en X van 8 november 2022 [7] is geduid en de gevolgen die mogelijk moeten worden verbonden aan het niet voldoen aan dit vereiste. De rechtbank zal de overige beroepsgronden niet bespreken omdat de voortduring van de maatregel reeds van aanvang af in de te toetsen periode onrechtmatig is bevonden.
22. De rechtbank overweegt dat eiser in aanmerking komt voor schadevergoeding voor die dagen dat eiser in de te toetsen periode in bewaring heeft verbleven zonder dat hier een rechtsgeldig uitgereikt terugkeerbesluit aan ten grondslag heeft gelegen. De rechtbank zal bepalen dat eiser aanspraak maakt op schadevergoeding voor de periode van 8 november 2022, zijnde de dag na sluiting van het onderzoek in de eerste bewaringsprocedure, tot en met 13 februari 2023, zijnde de dag van invrijheidstelling. De rechtbank ziet geen aanleiding om bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding niet uit te gaan van de standaardmatig toegekende bedragen. Eiser maakt aanspraak op een bedrag € 9.800,- (98 dagen x € 100,-) ter compensatie van vooronderstelde geleden immateriële schade ten gevolge van de onrechtmatige voortduring van de inbewaringstelling.
23. De rechtbank ziet gelet op de gegrondverklaring van het beroep aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroep, met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 1).
24. Beslist wordt als volgt

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring;
- gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 9.800,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Caris, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 13 februari 2023.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.