Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het besluit 8 juni 2023.
5. Het beroep van eiser is voor wat betreft het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk en voor wat betreft het inreisverbod ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
6. De staatssecretaris heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser bij vonnis van 10 mei 2022 door de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam een gevangenisstraf van veertig maanden is opgelegd. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige drugscriminaliteit en vuurwapenbezit, gepleegd op 28 mei 2021. Daarnaast heeft eiser geen verblijfsrecht in Nederland of enig ander land van de Europese Unie. Eiser moet meteen vertrekken omdat hij een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde is en kan worden uitgezet. De staatssecretaris wijst op paragraaf A3/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). De staatssecretaris heeft de aard en de ernst van het misdrijf, het tijdsverloop sinds het misdrijf werd gepleegd en de evenredigheid van de maatregel bij de besluitvorming betrokken.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser op 5 augustus 2023 naar het Verenigd Koninkrijk is uitgezet. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat er geen procesbelang bestaat, omdat het terugkeerbesluit is uitgevoerd. De rechtbank wijst op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 augustus 2013 waarin is geoordeeld dat het belang bij de beoordeling van een terugkeerbesluit kan zijn gelegen in de mogelijkheid dat het terugkeerbesluit in de toekomst ingevolge artikel 6.5a, vierde lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) mede ten grondslag zal worden gelegd aan een inreisverbod voor de duur van vijf jaar.In laatstgenoemd artikel is immers bepaald dat de duur van het inreisverbod ten hoogste vijf jaren bedraagt indien het een vreemdeling betreft die reeds het onderwerp is geweest van meer dan één terugkeerbesluit. De rechtbank volgt in het onderhavige geschil de staatsecretaris in zijn standpunt dat eiser geen procesbelang heeft bij een beoordeling van het terugkeerbesluit. Daartoe overweegt de rechtbank dat, anders dan in het geval dat voorlag bij de Afdeling, het aan eiser opgelegde terugkeerbesluit in de toekomst niet ten grondslag kan worden gelegd aan een inreisverbod op grond van artikel 6.5a, vierde lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000. Aan eiser is immers een inreisverbod opgelegd voor de duur van 10 jaar op grond van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). In zoverre is het beroep gericht tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk, omdat het besluit reeds is geeffectueerd.
8. Ten aanzien van het beroep gericht tegen het aan eiser opgelegde inreisverbod oordeelt de rechtbank als volgt.
Inreisverbod/gevaar voor de openbare orde
9. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris voor wat betreft de aard en de ernst van het misdrijf aangegeven dat eiser de productie van en handel in methamfetamine heeft voorbereid. Eiser had ongeveer 32 kilo in de woning waar hij verbleef. Ook zijn er goederen aangetroffen die ‘onder meer het verwerken en vervoeren van methamfetamine’ dienden, zoals ammoniak, sealbags, sealapparaten en (verf)poeder. Eiser was ook in het bezit van een 9x19mm-pistool van het merk Glock (model 26) en munitie. De staatssecretaris wijst op het ‘ontwrichtend karakter’ en de uiteenlopende vormen van criminaliteit die uit de drugshandel voortkomen, waaronder geweldsdelicten. De zwarte opbrengsten ondermijnen en corrumperen de legale economie en het legale geldverkeer. De productie van synthetische drugs leidt vaak tot ernstige milieuschade omdat afvalstoffen op grote schaal in de natuur worden gedumpt. Er is een langdurige gevangenisstraf van 40 maanden aan eiser opgelegd, welke straf de ernst van de feiten mede tot uitdrukking brengt.
10. Eiser voert aan dat de staatssecretaris citeert uit het vonnis en verwijst naar de overwegingen over het ‘ontwrichtende karakter’ van de ondermijnende criminaliteit die gepaard gaat met georganiseerde drugshandel en het ‘onaanvaardbare risico voor de veiligheid van personen en het gevoel van veiligheid in de maatschappij’ dat illegaal wapenbezit met zich meebrengt. Volgens eiser zeggen het ‘ontwrichtende karakter’ en het ‘onaanvaardbare risico’ iets over de strafbare feiten waarvoor eiser is veroordeeld en dus de criminaliteit in het algemeen. Deze zeggen niets over eiser als persoon, en de vraag of van hem een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde uitgaat. De staatssecretaris kan zich niet baseren op een herhaling van een deel van het vonnis, maar dient te motiveren waarom van eiser persoonlijk een dergelijk gevaar uitgaat. Dat is volgens eiser niet gebeurd.
11. De rechtbank volgt eiser niet. De staatssecretaris heeft voldoende gemotiveerd dat eiser, gelet op de aard en de ernst van het misdrijf, een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde is. De staatssecretaris heeft immers aangegeven dat eiser de productie van en handel in methamfetamine heeft voorbereid, dat er ongeveer 32 kilo in de woning is aangetroffen en dat eiser in het bezit was van een vuurwapen en van munitie. Hiermee heeft de staatssecretaris gemotiveerd dat van eiser een persoonlijk en daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde uitgaat. Dat de staatssecretaris in het besluit citeert uit het vonnis, maakt dat niet anders. Het betoog van eiser dat het ‘ontwrichtende karakter’ en het ‘onaanvaardbare risico’ iets zeggen over de criminaliteit in het algemeen volgt de rechtbank evenmin, omdat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan productie van en handel in methamfetamine en verboden wapenbezit.
12. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris aangegeven dat met veertig maanden een langdurige gevangenisstraf aan eiser is opgelegd, die de ernst van de feiten mede tot uitdrukking brengt. Op zichzelf waren volgens de staatsecretaris de feiten ernstig genoeg voor een nog hogere straf — het openbaar ministerie eiste 54 maanden — maar de rechtbank zag in de persoonlijke situatie van eiser aanleiding om de straf te matigen.
13. Volgens eiser heeft de staatssecretaris niet toegelicht wat dit betekent in het kader van het onthouden van de vertrektermijn. Ook vraagt eiser zich af in welk kader de door de rechtbank meegenomen persoonlijke situatie van eiser relevant is. Het is niet aan hem om te gissen naar conclusies die door de staatssecretaris worden getrokken.
14. Deze beroepsgrond slaagt niet. In het kader van de vertrektermijn, en daarmee het inreisverbod, moet de staatssecretaris beoordelen of eiser een gevaar voor de openbare orde vormt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris daartoe kunnen overwegen dat de langdurige gevangenisstraf mede de ernst van de feiten tot uitdrukking brengt. De rechtbank volgt eisers stelling dat hij naar de conclusies moet gissen daarom niet.
15. Eiser wijst verder op het arrest van het Hof van Justitie van 6 juli 2023.Daarin is geoordeeld dat artikel 14, vierde lid, onder b, van de Kwalificatierichtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het enkele feit dat een derdelander definitief is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf niet kan volstaan om aan te tonen dat er sprake is van een bedreiging voor de samenleving van de lidstaat waar die derdelander zich bevindt. Nog afgezien van de vraag of eiser is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf, is dus relevant dat de staatssecretaris bij een bevestigend antwoord de bedreiging voor de samenleving nader motiveert. Dat is volgens eiser onvoldoende gebeurd.
16. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris, naast een verwijzing naar de strafrechtelijke veroordeling, in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Eisers beroep op het arrest van het Hof van Justitie van 6 juli 2023 waarin een ‘bijzonder ernstig misdrijf’ in de zin van artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn aan de orde komt kan niet slagen. De rechtbank overweegt daartoe dat dit artikel gaat over intrekking, beëindiging of weigering tot verlening van de vluchtelingenstatus.
17. De staatssecretaris heeft voor wat betreft het tijdsverloop aangegeven dat de misdrijven recent zijn gepleegd en dat eiser sindsdien is gedetineerd. In Engeland was eiser ook al eens langdurig gedetineerd maar dat bracht eiser kennelijk niet tot inkeer.
18. Eiser voert aan dat de staatssecretaris zich baseert op aannames, hetgeen getuigt van weinig objectiviteit. Eiser wijst op een aantal voorbeelden. Ook voert hij aan dat de staatssecretaris niet heeft gemotiveerd hoe het tijdsverloop sinds het plegen van het misdrijf is meegenomen bij de beantwoording van de vraag of eiser een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde is.
19. De rechtbank volgt eiser niet. De staatssecretaris heeft immers het tijdsverloop sinds het misdrijf werd gepleegd betrokken bij de vraag of eiser een actueel gevaar vormt voor de openbare orde. Niet is in geschil dat eiser is veroordeeld voor de feiten gepleegd op 28 mei 2021 en nadien zijn leven niet heeft gebeterd.
20. Het inreisverbod heeft een duur van tien jaar (artikel 6.5a, lid 5, van het Vb 2000). Volgens de staatssecretaris is er geen reden om die duur te verkorten omdat eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden aanvoert. Uit de verklaringen van eiser bij de Vreemdelingenpolitie heeft de staatssecretaris opgemaakt dat eiser geen banden met Nederland heeft. Zo heeft eiser verklaard dat hij vijf weken voor zijn aanhouding naar Nederland is gekomen, dat hij in Liverpool woont en zo spoedig mogelijk wil terugkeren. Eiser heeft familie in Ierland, Spanje en Portugal. In Spanje woont een Britse vriendin. Eiser wil haar identiteit niet prijsgeven. Eiser heeft geen kinderen. Het besluit is volgens de staatssecretaris niet in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
21. Eiser voert aan dat ook dat de evenredigheid van de maatregel door de staatssecretaris onvoldoende is gemotiveerd. De staatssecretaris gaat niet in op de vraag of het evenredig is om van hem te verwachten dat hij niet alleen Nederland, maar de gehele Europese Unie onmiddellijk verlaat. Dat is niet zorgvuldig, nu niet is onderzocht of eiser daar bezwaren tegen heeft. Daarnaast bestaat er volgens eiser inderdaad geen bijzondere afhankelijkheid tussen eiser en genoemde personen. Dat die afhankelijkheid noodzakelijk is, blijkt volgens eiser echter nergens uit. Waarom de staatssecretaris een eventuele afhankelijkheid relevant vindt, is dus niet duidelijk. Tot slot gaat de staatssecretaris in het bestreden besluit ten onrechte niet in op wat eiser naar voren heeft gebracht omtrent zijn zakenpartner. Dat is volgens eiser niet zorgvuldig. Eiser stelt dat de staatssecretaris heeft nagelaten te beoordelen of er redenen zijn om de duur van het inreisverbod te matigen.
22. Deze beroepsgrond slaagt niet. Voor zover eiser heeft bedoeld dat het terugkeerbesluit onevenredig is, verwijst de rechtbank naar de niet-ontvankelijkheid van het beroep ten aanzien van het terugkeerbesluit. Voor zover eiser heeft bedoeld dat de duur van het inreisverbod in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, overweegt de rechtbank het volgende. De staatssecretaris heeft de bedoelde bijzondere en voor een geslaagd beroep vereiste afhankelijkheid terecht bij de beoordeling betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat het inreisverbod niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Daartoe acht de rechtbank van belang dat eiser geen banden heeft met Nederland, het contact met zijn gestelde vriendin en familieleden digitaal kan worden voortgezet en dat de staatssecretaris in dit geval het algemeen belang van de Nederlandse staat zwaarder heeft mogen laten wegen dan de persoonlijke belangen van eiser, zodat het bestreden besluit in stand kan blijven