ECLI:NL:RBDHA:2023:15413

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
SGR 21/3533
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verhoging van de IVA-uitkering op basis van hulpbehoevendheid volgens de Wet WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor verhoging van zijn IVA-uitkering beoordeeld. Eiser, die sinds 19 december 2018 een IVA-uitkering ontvangt, had op 20 augustus 2020 een verzoek ingediend voor een verhoging van zijn uitkering vanwege hulpbehoevendheid. Dit verzoek werd door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen afgewezen, zowel in het primaire besluit van 23 november 2020 als in het bestreden besluit van 14 april 2021. Eiser heeft in beroep nieuwe medische informatie overgelegd en betoogt dat hij in aanmerking komt voor een verhoging van zijn uitkering naar 100% of, subsidiair, naar 85%.

De rechtbank overweegt dat eiser hulp nodig heeft bij essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen zoals aan- en uitkleden en toiletbezoeken, en dat hij moet worden aangespoord om te eten en te drinken. De rechtbank concludeert dat deze hulp duidt op geregelde oppassing, wat betekent dat eiser recht heeft op een verhoging van zijn IVA-uitkering tot 85% van zijn WIA-maandloon. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, en tot betaling van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3533

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: J.E. Eshuis),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay),
en

de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie en veiligheid), de Staat.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag van 20 augustus 2020 om verhoging van zijn uitkering vanwege hulpbehoevendheid op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 23 november 2020 (het primaire besluit) afgewezen. Met het besluit van 14 april 2021 (het bestreden besluit) is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiser is tegen het bestreden besluit in beroep gegaan en heeft ter onderbouwing van zijn beroep nieuwe (medische) informatie overgelegd.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift.
Op 22 december 2022 heeft eiser de rechtbank gevraagd om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Naar aanleiding van dat laatste verzoek heeft de rechtbank de Staat als partij aangemerkt.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, dochter en een begeleider van stichting MEE (mevrouw Van der Wetering). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan deze procedure
1.1
Aan eiser is per 19 december 2018 een IVA-uitkering op grond van de WIA toegekend. De hoogte van deze uitkering bedraagt 75% van het WIA-maandloon.
1.2
Op 20 augustus 2020 heeft verweerder een verzoek van eiser ontvangen om hem in verband met hulpbehoevendheid in aanmerking te brengen voor een verhoging van zijn WIA-uitkering. Naar aanleiding van eisers aanvraag heeft de primaire verzekeringsarts op 16 november 2020 gerapporteerd. In dit rapport komt de verzekeringsarts onder meer tot de conclusie dat eiser niet voldoet aan de restrictieve criteria voor geregelde oppassing en verzorging. Eiser voldoet evenmin aan de minder restrictieve uitleg van geregelde oppassing. Wel voldoet eiser aan de minder restrictieve uitleg van geregelde verzorging. Daarop heeft verweerder het primaire besluit genomen en aan eiser laten weten dat hij niet in aanmerking komt voor een verhoging van zijn uitkering.
1.3
In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) op 9 april 2021 gerapporteerd. Hieruit volgt dat de verzekeringsarts b&b na heroverweging het door de primaire verzekeringsarts gegeven oordeel volgt. Volgens de verzekeringsarts b&b is – anders dan eiser in bezwaar heeft gesteld – niet gebleken dat hij iedere dag oppas nodig heeft, niet zelfstandig kan bellen dan wel aan alle eisen van geregelde verzorging en oppassing voldoet. Daarop heeft verweerder het bestreden besluit genomen en is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Gronden van eiser
2. In beroep stelt eiser zich primair op het standpunt dat hij in aanmerking komt voor een verhoging van zijn uitkering naar 100%. Subsidiair betoogt eiser dat hij in aanmerking komt voor een verhoging van zijn uitkering naar 85%. Ter onderbouwing van het beroep heeft eiser nieuwe (medische) informatie overgelegd en verwijst hij naar de website van verweerder. Tot slot betoogt eiser dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid.
Beoordelingskader
3.1
In artikel 53 van de Wet WIA is bepaald dat, indien de verzekerde verkeert in een blijvende of voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid die geregelde oppassing en verzorging nodig maakt, de arbeidsongeschiktheidsuitkering voor de duur van die hulpbehoevendheid wordt verhoogd door vermenigvuldiging met ten hoogste een factor 100/75. Voor de uitleg van de begrippen geregelde oppassing en verzorging hanteert verweerder de Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid (Beleidsregel).
3.2
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregel wordt de uitkering verhoogd tot 100% van de grondslag indien de verzekerde hulp nodig heeft bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn. Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Beleidsregel wordt de uitkering slechts verhoogd tot 85% van de grondslag, indien uit hoofde van een andere voorziening reeds in belangrijke mate in de behoefte aan oppassing en verzorging van de verzekerde wordt voorzien.
3.3
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel wordt de uitkering verhoogd tot 85% van de grondslag indien de verzekerde hulp nodig heeft bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregel wordt de uitkering niet verhoogd, indien uit hoofde van een andere voorziening reeds in belangrijke mate in de behoefte aan oppassing en verzorging van de verzekerde wordt voorzien.
3.4
Uit de toelichting bij de Beleidsregel volgt dat het bij de behoefte aan oppassing en verzorging niet gaat om huishoudelijke taken en vervoer, maar om essentiële en steeds terugkerende op de persoonlijke verzorging betrekking hebbende levensverrichtingen, zoals wassen, aankleden en toiletgang. Niet is toegelicht wat als sommige en wat als alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen wordt beschouwd. [1]
3.5
Verder heeft de Raad al diverse malen geoordeeld dat het beleid van verweerder de rechterlijke toetsing kan doorstaan. [2]
Onzorgvuldige besluitvorming
4.1
Eiser betoogt dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming omdat de verzekeringsarts b&b niet aan hem heeft gevraagd wat hij precies heeft en hoe het met hem gaat. Zo heeft de verzekeringsarts b&b niet gevraagd naar zijn ribben, zijn evenwichtsstoornis en zijn overprikkeling. Het videogesprek in de bezwaarfase was al na 10 minuten voorbij. Verder heeft de verzekeringsarts b&b ten onrechte geen aanleiding gezien om meer informatie op te vragen bij zijn huisarts.
4.2
Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat niet alles tijdens het videogesprek in 10 minuten duidelijk is geworden en is besloten. De medische voorgeschiedenis van eiser was al duidelijk. Omdat het ‘enkel’ gaat om de vraag of eiser hulpbehoevend is en voor een verhoging van de IVA-uitkering in aanmerking komt, is het een andere beoordeling dan een medische beoordeling in het kader van de IVA-uitkering. Zo is het Schattingsbesluit niet op deze beoordeling van toepassing.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van onzorgvuldige besluitvorming en acht hierbij het volgende van belang. In de primaire fase heeft een telefonisch contact plaatsgevonden tussen eiser en de primaire verzekeringsarts. Verder heeft de primaire verzekeringsarts dossieronderzoek verricht waarbij de medische voorgeschiedenis uitgebreid is weergegeven in het rapport en is de ontvangen informatie inzichtelijk bij de beoordeling betrokken. In de bezwaarfase heeft via videoverbinding een hoorzitting plaatsgevonden waar de verzekeringsarts b&b bij aanwezig was. Ook de verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en dit weergegeven in het rapport en verder zijn de bezwaren van eiser inzichtelijk bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts b&b geeft in het rapport aan dat er geen aanleiding is voor het opvragen van informatie. De rechtbank kan dit volgen, omdat al veel informatie in het dossier aanwezig is, zowel van de behandelend sector als van de eerdere medische beoordelingen in het kader van de WIA-uitkering. Dat de verzekeringsarts b&b niet aan eiser heeft gevraagd wat hij precies heeft, acht de rechtbank niet onzorgvuldig omdat dit al uitvoerig uit het dossier blijkt. Bovendien is de medische situatie van eiser niet in geschil, maar gaat het in deze beoordeling om de vraag of bij eiser sprake is van een toestand van hulpbehoevendheid die geregelde oppassing en verzorging nodig maakt. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt dat dit tijdens de digitale hoorzitting ter sprake is gekomen.
Verhoging IVA-uitkering
5.1
Verder is tussen partijen in geschil of verweerder terecht heeft beslist dat voor een verhoging op grond van het bepaalde in artikel 53 van de Wet WIA geen aanleiding was.
5.2
In het aanvullend verweerschrift van 13 juli 2023 herhaalt verweerder zijn eerder ingenomen standpunt en voegt daaraan toe dat voor het beantwoorden van de vraag of eiser voldoet aan de criteria zoals neergelegd in artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel gekeken moet worden of sprake is van geregelde handreikingen. Om dat te kunnen beoordelen heeft verweerder aangesloten bij de definitie van het begrip “geregelde oppassing” en stelt hij zich op het standpunt dat daaronder wordt verstaan dat iemand op medische gronden door de dag heen aanwijzingen van derden nodig zijn en dat de betrokkene het daarna weer enige tijd zonder aanwijzingen kan stellen. Verweerder ziet in de informatie van stichting MEE van
11 juni 2021 geen aanleiding om van geregelde oppassing uit te gaan.
5.3
De rechtbank overweegt dat uit het dossier volgt dat eiser zich niet goed zelf kan aan- en uitkleden en daarbij hulp nodig heeft van derden. Daarnaast moet eiser gedurende de nacht ondersteund worden bij toiletbezoeken. Ook heeft eiser geen hongergevoel en moet hij aangespoord worden om te eten en te drinken. De rechtbank is van oordeel dat dit essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen zijn en merkt deze geregelde handreikingen aan als aanwijzingen voor zelfverzorging. Uit vaste rechtspraak volgt dat aanwijzingen voor zelfverzorging moeten worden aangemerkt als een vorm van oppassing. [3] Dit betekent dat eiser voldoet aan de voorwaarde van geregelde oppassing, omdat eiser bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen een beroep moet doen op derden. Omdat niet is gebleken dat eiser hulp nodig heeft bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen, bestaat geen aanleiding voor verhoging van eisers IVA-uitkering tot 100%. Eiser heeft namelijk geen continue oppassing nodig en kan een aantal uren alleen thuis blijven.
5.4
Uit het voorgaande volgt dat eiser op grond van artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel per 11 augustus 2020 recht heeft op een verhoging van zijn IVA-uitkering tot 85% van zijn WIA-maandloon. Het is niet gebleken dat eiser uit hoofde van een andere voorziening al in belangrijke mate in de behoefte aan oppassing en verzorging wordt voorzien.
Conclusie
6. Het beroep van eiser is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en zal verweerder opdragen om binnen vier weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
9.1
Eiser heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
9.2
De rechtbank beoordeelt het verzoek aan de hand van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016. [4] Uitgangspunt is dat de behandeling door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn is geweest, als de uitspraak niet binnen twee jaar na de ontvangst van het bezwaarschrift is gedaan. Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn om daarvan af te wijken. Als de redelijke termijn is overschreden wordt verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Ook hier kunnen bijzondere omstandigheden reden zijn om daarvan af te wijken, bijvoorbeeld als sprake is van een zeer gering financieel belang. Uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding is een tarief van € 500,- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond.
9.3
Bij de toekenning van de schadevergoeding moet de rechtbank beoordelen in hoeverre de overschrijding van de redelijke termijn is toe te rekenen aan het bestuursorgaan respectievelijk aan de rechtbank. De schadevergoeding moet vervolgens naar evenredigheid ten laste van het bestuursorgaan respectievelijk de Staat worden uitgesproken. De regel die daarbij geldt, is dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt, en de beroepsfase voor zover die meer dan anderhalf jaar in beslag neemt.
9.4
De redelijke termijn is aangevangen op 1 december 2020, de datum waarop eiser bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Vanaf deze datum tot aan de datum van deze uitspraak is de redelijke termijn overschreden met - afgerond naar boven - 11 maanden. Daarmee correspondeert een schadevergoeding van € 1.000,-.
9.5
De behandeling van het bezwaar door verweerder heeft vanaf ontvangst van het bezwaarschrift op 1 december 2020 tot het bestreden besluit van 14 april 2021 afgerond naar boven 5 maanden geduurd. Dit betekent dat verweerder het bezwaar binnen de redelijke termijn heeft afgerond. De overschrijding van de redelijke termijn wordt daarom toegerekend aan de rechtbank. Dat leidt tot een schadevergoeding van € 1.000,- ten laste van de Staat.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • draagt verweerder op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op om het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-;
  • veroordeelt de staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiser van € 1.000,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 5 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1824.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 8 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2675.
3.Zie de uitspraken van de Raad van 1 oktober 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AF2588 en van 6 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1776.
4.Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.