ECLI:NL:RBDHA:2023:15479

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.30506
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die was opgelegd aan eiser op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Surinaamse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 25 september 2023 was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere bewaringsmaatregel, die op basis van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, was opgelegd, ten dele onrechtmatig was bevonden, waardoor eiser 10 dagen onrechtmatig vastzat. Echter, de rechtbank concludeert dat deze onrechtmatigheid niet doorwerkt naar de huidige maatregel van bewaring, die is gebaseerd op de b-grond en c-grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was om gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van een verblijfsvergunning, gezien het risico op onttrekking aan het toezicht. De rechtbank heeft de gronden voor de maatregel, waaronder het niet voldoen aan verplichtingen en het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats, als voldoende gemotiveerd beschouwd. Eiser had zich eerder aan het toezicht onttrokken en had geen concrete acties ondernomen om aan relevante documentatie te komen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen reden was om een lichter middel dan bewaring toe te passen, en dat de medische omstandigheden van eiser voldoende waren betrokken bij de beslissing.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30506

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser,

geboren [geboortedatum],
van Surinaamse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, en op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c (c-grond) van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2023 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De waarnemer van de gemachtigde van eiser, mr. N. den Ouden, is verschenen op de rechtbank in Groningen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft onderhavige maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b (b-grond), Vw en op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c (c-grond) Vw.
1.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29 Vw 2000, met name omdat er sprake is van een risico op onttrekking (b-grond).
Verweerder legt hieraan ten grondslag dat eiser:
(zware gronden)3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.2.
Verweerder heeft ter zitting (zware) grond 3h laten vallen.
1.3.
Verweerder stelt zich eveneens op het standpunt dat de c-grond van artikel 59b, eerste lid Vw aan de bewaring ten grondslag gelegd kan worden nu eiser reeds in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, eiser reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en op redelijke gronden aangenomen kan worden dat de asielaanvraag van eiser louter is ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
1.4.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
2. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Doorwerking eerdere onrechtmatige maatregel
3. De rechtbank stelt vast dat de eerdere bewaringsmaatregel op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 door deze rechtbank ten dele onrechtmatig is bevonden. Eiser heeft 10 dagen onrechtmatig vast gezeten. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2005 volgt dat als uitgangspunt geldt dat een gebrek in de eerste maatregel van bewaring de daaropvolgende maatregel niet alleen al daarom van het begin af onrechtmatig maakt.
3.1.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2083, onder 6.1, volgt dat op dit uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt in geval van een ernstige schending van het fundamentele recht om in vrijheid te worden gesteld indien de bewaring onrechtmatig is. De relatief korte periode die eiser heeft vastgezeten, levert - ook gelet op het feit dat er geen sprake is van opeenstapeling is van fouten - geen ernstige schending op zoals bedoeld in de hiervoor genoemde uitspraak van 12 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2023:3508). De rechtbank concludeert dan ook dat ze geen aanleiding ziet om te oordelen dat de onrechtmatigheid van de eerste maatregel doorwerkt in de huidige maatregel.
Grondslag (b-grond)
4. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de b-grond van artikel 59b van de Vw 2000 is opgelegd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb 2000 opgenomen lichte en zware gronden – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. [1]
Gronden
5. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de zware en lichte gronden 3b, 3c, 3d, 3i, 4a, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken, dan wel dat zij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijken of belemmeren.
5.1.
Immers, eiser heeft zich aan het toezicht onttrokken door, na het krijgen van een schorsing als gevolg van zijn eigen gedrag, zich niet te melden bij de Nederlandse autoriteiten (3b). Ook heeft eiser meerdere terugkeerbesluiten ontvangen (3c), onderneemt hij geen concrete acties om aan relevante documentatie te komen (3d) en heeft hij meerdere keren verklaard dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer (3i).
5.2.
Betreffende de lichte gronden 4a, 4c en 4d oordeelt de rechtbank dat deze terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd nu eiser niet heeft voldaan aan de voor hem geldende verplichting zoals neergelegd in artikel 4.39 van het Vreemdelingenbesluit (4a), nu eiser niet staat ingeschreven in het BRP, niet aannemelijk heeft gemaakt een vaste verblijfplaats te hebben (4c) en nu eiser bovendien te kennen heeft gegeven niet te beschikken over middelen van bestaan (4d). Verweerder heeft voor deze gronden ook de relevantie voor het risico op onttrekking aan het toezicht gemotiveerd; in samenhang met de andere gronden kunnen deze gronden de maatregel dan ook dragen.
Grondslag (c-grond)
6. De rechtbank is van oordeel dat ook artikel 49 b, eerste lid, aanhef en onder c, Vw (c-grond) terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd. Eiser werd reeds voor het opleggen van de huidige maatregel in bewaring gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, heeft bijna 40 jaar lang toegang gehad tot de asielprocedure en heeft zijn aanvraag pas ingediend op het moment dat er een vlucht voor hem geboekt was. Verweerder heeft bovenstaande deugdelijk gemotiveerd en derhalve terecht een grondslag voor bewaring gezien in bovengenoemd artikel.
Lichter middel
7. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden was om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat hiervoor reeds is overwogen dat de gronden van bewaring de maatregel kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. Voorts acht de rechtbank van belang dat eiser heeft verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Suriname.
7.1.
De rechtbank stelt daarbij vast dat verweerder de medische omstandigheden van eiser voldoende heeft betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. Verweerder heeft immers aangeven dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum die zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft. Ook is aangegeven dat de medische hulpverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische hulpverlening in de vrije maatschappij.
7.2.
Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011