ECLI:NL:RBDHA:2023:15486

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.30173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser, een Marokkaanse vreemdeling, is opgelegd. Eiser heeft verklaard dat hij zich bij het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel niet hoeft te laten bijstaan door een advocaat, maar dat hij voor de verdere procedure wel rechtsbijstand wenst. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op de hoogte is gesteld van zijn rechten, waaronder het recht op kosteloze rechtsbijstand en het recht op consulaire bijstand van Marokko. De rechtbank oordeelt dat verweerder heeft voldaan aan de inspanningsverplichting zoals bedoeld in de Vreemdelingenwet en het Verdrag van Wenen.

Eiser heeft aangevoerd dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat verweerder niet aan alle eisen heeft voldaan die in de Vreemdelingenwet zijn gesteld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, hoewel er enkele tekortkomingen waren in de procedure, deze niet automatisch leiden tot de conclusie dat de maatregel onrechtmatig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in een voor hem verstaanbare taal is geïnformeerd over de redenen van de bewaring en zijn procedurele rechten.

Daarnaast heeft eiser geklaagd over discriminatie, omdat mannen in detentiecentrum Rotterdam worden geplaatst en vrouwen in detentiecentrum Zeist, waar het regime soepeler zou zijn. De rechtbank heeft deze klacht afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van verboden discriminatie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en heeft het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30173

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Schoneveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Nadat het onderzoek ter zitting was gesloten, heeft de rechtbank het onderzoek op 3 oktober 2023 heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te overleggen. Verweerder heeft op 6 oktober 2023 de gevraagde informatie ingediend. Eiser heeft hier op 6 oktober 2023 op gereageerd. Omdat beide partijen hebben aangegeven geen nadere zitting te willen, heeft de rechtbank het onderzoek op 6 oktober 2023 gesloten en uitspraak bepaald op vandaag.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op 10 juli 1995.
Eiser heeft eerder op 13 oktober 2022 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 2 december 2022 afgewezen als kennelijk ongegrond. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 16 januari 2023 [1] ongegrond verklaard.
Eiser heeft op enig moment Nederland verlaten. Op 19 september 2023 is eiser door Luxemburg op grond van de Dublinverordening overgedragen aan Nederland. Eiser is direct na de overdracht staandegehouden en vervolgens is hem de maatregel ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgelegd.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert allereerst aan dat onduidelijk is of hij binnen 24 uur is overgeplaatst naar detentiecentrum (dtc) Rotterdam.
3.1
Ter zitting heeft verweerders gemachtigde aangegeven dat eiser op 20 september 2023 is overgeplaatst naar dtc Rotterdam. Omdat verweerders gemachtigde hierbij geen tijdstip heeft genoemd, heeft de rechtbank na heropening van het onderzoek verweerder verzocht uiterlijk 4 oktober 2023, 16.00 uur nadere informatie te verstrekken op dit punt.
3.2
Bij brief van 6 oktober 2023 heeft verweerder aangegeven dat eiser op 19 september 2023 tussen 18.30 en 19.00 is vertrokken van het Justitieel Centrum Schiphol (JCS) en op 19 september 2023 om 20.23 uur in dtc Rotterdam is aangekomen. Eiser is de volgende dag geregistreerd in dtc Rotterdam.
3.3
Eiser heeft in zijn reactie op deze informatie aangegeven dat de informatie buiten de door de rechtbank gegeven termijn is ingediend en omdat het om een vrijheidsbenemende maatregel gaat, moet deze informatie buiten de beoordeling blijven. Daarnaast voert eiser aan dat een schriftelijke registratie van de tijdstippen van vervoer van het JCS en aankomst op dtc Rotterdam ontbreekt.
3.4
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de informatie van verweerder buiten beschouwing moet blijven, enkel omdat deze buiten de door de rechtbank gegeven termijn is ingediend. Daartoe acht de rechtbank van belang dat eiser niet in zijn belangen wordt geschaad, omdat de sluiting van het onderzoek en de uitspraak op zijn beroep binnen een week na de heropening wordt gedaan, terwijl het onderzoek bij een tijdige reactie van verweerder pas zou kunnen worden gesloten na de reactie van eiser, op 5 oktober 2023.
3.5
Ten aanzien van eisers standpunt dat een schriftelijke onderbouwing of registratie van de tijdstippen van vervoer en aankomst ontbreekt, oordeelt de rechtbank dat zij geen aanleiding ziet om aan de informatie van verweerder te twijfelen.
3.6
Voor zover eiser met deze beroepsgrond heeft bedoeld aan te voeren dat hij niet binnen 24 uur is overgeplaatst naar een voor vreemdelingenbewaring gespecialiseerde inrichting als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn [2] , is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het JCS niet als een dergelijke inrichting kan worden aangemerkt. Afgezien daarvan blijkt uit de informatie van verweerder dat eiser op dezelfde dag dat hij in Nederland is aangekomen, namelijk 19 september 2023, tussen 18.30 en 19.00 uur van het JCS is vervoerd naar dtc Rotterdam, waar hij om 20.23 uur is aangekomen. Dat de registratie pas de dag erna is gebeurd, omdat het avond was toen eiser in dtc Rotterdam aankwam, is niet van belang.
De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten eiser bij de ophouding te informeren omtrent zijn rechten, waaronder zijn recht op rechtsbijstand en het recht op consulaire bijstand. Dit is in strijd met paragraaf A2/2.5 en 2.4 Vc [3] en artikel 36, eerste lid, aanhef en onder b, van het Verdrag van Wenen [4] . Verweerder heeft daardoor de op hem rustende inspanningsverplichting geschonden. Eiser wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling [5] van 23 december 2010 [6] . Daarmee is sprake van een gebrek in de procedure voorafgaand aan oplegging van de maatregel.
4.1
De rechtbank volgt eiser niet in deze beroepsgrond. Uit het proces-verbaal van staandehouding/overbrenging/ophouding blijkt niet dat eiser tijdens de ophouding is gehoord en in dat kader is gewezen op zijn rechten, waaronder het recht op rechtsbijstand en op contact met de consulaire vertegenwoordiging van zijn land van herkomst. Uit het proces-verbaal van gehoor dat met eiser is gehouden vóór de oplegging van de maatregel om 12.25 uur, wat dus plaatsvond tijdens de ophouding, blijkt dat eiser bij die gelegenheid op zijn rechten is gewezen. Eiser heeft daarbij verklaard dat hij zich bij het gehoor niet hoeft te laten bijstaan door een advocaat, maar wel voor de verdere procedure een advocaat wil. Ook heeft eiser verklaard dat hij geen contact wil met de diplomatieke vertegenwoordiging van Marokko. Verder is eiser erover geïnformeerd dat hij zijn verwanten kan laten informeren. Ten slotte is eiser er aan het einde van het gehoor op gewezen dat hij beroep kan instellen tegen de maatregel, dat hij recht heeft op kosteloze rechtsbijstand en dat aan hem een advocaat is of wordt toegewezen.
Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de inspanningsverplichting als bedoeld in paragrafen A2/2.5 Vc en artikel 36, eerste lid, aanhef en onder b, van het Verdrag van Wenen.
5. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder in strijd met artikel 5.3 Vb heeft gehandeld. Eiser stelt daartoe dat aan het eind van het gehoor niets wordt gezegd over wat in de toekomst gaat gebeuren, omdat op dat moment de maatregel van bewaring nog niet is opgelegd. Eiser stelt verder dat niet blijkt dat daadwerkelijk de folder is uitgereikt, maar afgezien daarvan kan verweerder hier ook niet mee volstaan. In de folder kan niet worden ingaan op de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen. Ook is niet duidelijk dat eiser erop is gewezen dat hij zich kan laten bijstaan door een rechtshulpverlener.
5.1
Ten aanzien van de stelling dat eiser er niet op zou zijn gewezen dat hij zich kan laten bijstaan door een rechtshulpverlener, verwijst de rechtbank naar wat zij hiervoor heeft geoordeeld in rechtsoverweging 4.1. Dit deel van de beroepsgrond slaagt daarom niet.
5.2
In artikel 5.3, eerste lid, Vb staat dat de maatregel waarbij de bewaring op grond van artikel 59, 59a of 59b van de Wet wordt opgelegd wordt gedagtekend en ondertekend; de maatregel wordt met redenen omkleed. Aan de vreemdeling op wie de maatregel betrekking heeft, wordt onmiddellijk een afschrift daarvan uitgereikt. De vreemdeling wordt daarbij schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.
5.3
Verweerder heeft niet voldaan aan alle eisen genoemd in de laatste zin van artikel 5.3, eerste lid, Vb, omdat uit het dossier niet blijkt dat eiser bij de uitreiking van de maatregel van bewaring, in een taal die hij verstaat, door verweerder op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring. Ook blijkt niet dat aan hem door verweerder is uitgelegd dat hij tegen de maatregel van bewaring beroep kan instellen en dat hij daarbij recht heeft op gratis rechtsbijstand.
De rechtbank is echter van oordeel dat een dergelijk gebrek niet automatisch leidt tot de conclusie dat de maatregel daarom onrechtmatig is. In eisers geval is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring gediend zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser in een voor hem verstaanbare taal, het Arabisch, ervan op de hoogte is gesteld dat verweerder van plan was hem in bewaring te stellen en daarbij tijdens het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel eiser er op heeft gewezen dat hij zich tijdens de procedure kan laten bijstaan door een advocaat, dat rechtsbijstand kosteloos is en dat hij recht heeft op diplomatieke en consulaire vertegenwoordiging van Marokko. Ook heeft verweerder direct een piketmelding gedaan nadat eiser aangaf tijdens de verdere procedure rechtsbijstand te wensen. Eisers advocaat heeft vervolgens de maatregel van bewaring ontvangen en daartegen namens eiser beroep ingesteld twee dagen na de oplegging van de maatregel. Hoewel de informatie niet bij de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk in een voor eiser begrijpelijke taal aan hem kenbaar is gemaakt, is eiser dus ook zonder deze schriftelijke kennisgeving op de hoogte geraakt van de redenen van de bewaring en de hem toekomende procedurele rechten en heeft hij hiervan tijdig gebruik kunnen maken. Daarom is er geen reden de belangenafweging in eisers voordeel te laten uitvallen.
6. Eiser voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig zijn. Eiser voert daartoe aan dat verweerder de zware grond onder 3a niet kan tegenwerpen. Eiser is het grondgebied van de Europese Unie binnengekomen met een visum. Het is niet duidelijk of verweerder dit heeft geverifieerd. Eiser stelt verder in dit verband dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij is overgedragen op grond van Dublinverordening. Verweerder heeft daar immers zelf toestemming voor gegeven. Eiser voert verder aan dat de zware grond onder 3d niet aan hem kan worden tegengeworpen. Zijn verklaringen over zijn identiteit en nationaliteit zijn eerder in de asielprocedure geloofwaardig geacht. Daarnaast is eiser opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, Vw, omdat zijn identiteit direct kon worden vastgesteld. Ook is eisers nationaliteit al op 6 april 2023 bevestigd. Verder voert eiser aan dat de zware grond onder 3f niet kan worden tegengeworpen. Hem wordt verweten dat hij zijn documenten verwijtbaar kwijt is geraakt, maar nergens blijkt van opzet van eiser. Ten aanzien van de lichte grond onder 4a stelt eiser dat hij direct na binnenkomst op Schiphol direct in bewaring is gesteld. Ook de lichte grond onder 4b kan verweerder niet tegenwerpen, omdat eiser niet meerdere aanvragen heeft ingediend. Deze grond is ook niet nader toegelicht, zodat deze grond niet zorgvuldig is gemotiveerd. De overgebleven gronden zijn volgens eiser onvoldoende om de conclusie te dragen dat er een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken of de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
6.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder de zware grond onder 3a en de lichte gronden onder 4a en 4b niet langer handhaaft. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser de zware gronden onder 3b en 3c en de lichte gronden onder 4c en 4d niet inhoudelijk heeft bestreden. Het is de rechtbank ook ambtshalve toetsend niet gebleken dat verweerder deze gronden niet aan eiser heeft kunnen tegenwerpen. Deze gronden bieden verweerder, in samenhang bezien, voldoende grondslag om te concluderen dat er ten aanzien van eiser een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken of de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De rechtbank ziet geen reden om, zoals eiser heeft verzocht, wat hij ten aanzien van de door hem bestreden zware en lichte gronden heeft aangevoerd, te bespreken. Dat eiser dit van belang acht voor de toetsing van een mogelijk, in de toekomst in te dienen, vervolgberoep, is onvoldoende reden. Eiser kan dit eventueel, mocht hij in de toekomst een vervolgberoep willen indienen – wat nu een onzekere toekomstige gebeurtenis is – alsnog de gronden bestrijden op grond van gewijzigde feiten en omstandigheden.
7. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Zijn nationaliteit is op 6 april 2022 vastgesteld. Het is eiser onduidelijk waarom niet eerder een aanvraag om afgifte van een laissez-passer is opgestart, bijvoorbeeld direct na de aankondiging van de overdracht aan Nederland op 25 juli 2023, of in ieder geval binnen een redelijke termijn daarna.
7.1
De rechtbank is van oordeel dat van verweerder niet kan worden verlangd dat hij een aanvraag om afgifte van een laissez-passer opstart voor een vreemdeling die op dat moment (nog) niet in de macht van verweerder is. Zoals verweerders gemachtigde ter zitting terecht heeft opgemerkt, is een aangekondigde overdracht een op dat moment nog onzekere toekomstige gebeurtenis, waarbij het kan voorkomen dat de overdracht geen doorgang kan vinden. De rechtbank acht het daarom niet onredelijk dat verweerder wacht met het opstarten van het traject voor afgifte van een laissez-passer totdat de vreemdeling daadwerkelijk in Nederland is. Ook overigens is er geen aanleiding om te oordelen dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Verweerder heeft immers al op 21 september 2023, twee dagen na het opleggen van de maatregel, een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Verder is op 25 september 2023 aan de Marokkaanse autoriteiten verzocht een laissez-passer af te geven op basis van een eerdere nationaliteitsbevestiging van 6 april 2023. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. Eiser voert ten slotte aan dat sprake is van een ongelijke behandeling, die in strijd is met wat in artikel 1 Grondwet is bepaald. Eiser stelt daartoe dat mannen in vreemdelingendetentie een heel andere behandeling krijgen dan vrouwen. Mannen verblijven in dtc Rotterdam, waar een strenger regime heerst, terwijl vrouwen in dtc Zeist verblijven waar het regime heel soepel is. Dat verschil is volgens eiser niet uit te leggen. Deze klacht gaat niet alleen over het regime. Het gaat om ongelijke behandeling en dat mag de bewaringsrechter toetsen. Een klacht is niet een effectief rechtsmiddel als bedoeld in artikel 47 Handvest [7] .
8.1
De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog. Hiertoe is allereerst van belang dat zowel dtc Zeist als dtc Rotterdam kunnen worden aangemerkt als een inrichting voor bewaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. Eiser heeft niet nader onderbouwd, bijvoorbeeld met rapportages, dat sprake is van zodanige verschillen tussen de regimes in de beide dtc’s, dat gesproken kan worden van een bij de Grondwet verboden discriminatie. Uit de vragen en antwoorden die zijn weergegeven in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 juni 2022 [8] blijkt veeleer dat in dtc Zeist “niet zozeer sprake [is] van een ander regime als wel van een andere leefomgeving”.
8.2
Voor zover eiser beoogt te klagen over het regime in dtc Rotterdam, oordeelt de rechtbank, onder verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Afdeling [9] , dat zij over de wijze waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan het regime binnen het detentiecentrum waar de vreemdeling in bewaring is gesteld niet kan oordelen. Daarvoor staan andere rechtsmiddelen open.
9. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.In zaaknummer NL22.24702
2.Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008
3.Vreemdelingencirculaire 2000
4.Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2103