In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser is in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om schadevergoeding, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig is. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit, maar dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring, omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen, met name dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich aan het toezicht heeft onttrokken. Eiser's argumenten over onvoldoende voortvarendheid van de staatssecretaris worden verworpen, en de rechtbank concludeert dat de inbewaringstelling rechtmatig was. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, maar de staatssecretaris wordt wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.