ECLI:NL:RBDHA:2023:16052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.17503
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag van een Algerijnse nationaliteit, waarbij de rechtbank oordeelt dat de afwijzing als kennelijk ongegrond onterecht was en de rechtsgevolgen gedeeltelijk in stand blijven.

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 22 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, had op 16 november 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris op 14 juni 2023 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 17 juli 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig zijn. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, maar laat de rechtsgevolgen van het besluit gedeeltelijk in stand. Eiser heeft verklaard te vrezen voor arrestatie en mishandeling bij terugkeer naar Algerije, maar de staatssecretaris had deze vrees niet onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de relevante elementen van eisers asielrelaas niet correct heeft beoordeeld. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris, maar handhaaft de rechtsgevolgen van de afwijzing van de aanvraag, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. De rechtbank bepaalt dat de vertrektermijn vier weken bedraagt en dat de staatssecretaris € 1.674,- aan proceskosten aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17503

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Stoetzer-van Esch),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1984. Hij heeft op 16 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 14 juni 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond, bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en aan eiser een inreisverbod opgelegd van twee jaar.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.17504, op 17 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond
.De rechtbank volgt de staatssecretaris echter wel in zijn oordeel dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is in 2019 uit Algerije vertrokken vanwege de slechte economische vooruitzichten, de houding van de autoriteiten en problemen met zijn familie. Eiser is veroordeeld omdat hij zijn moeder van prostitutie had beschuldigd, maar heeft geen gevangenisstraf of boete gekregen. Ook heeft de zwager van eiser een aanklacht tegen hem ingediend, omdat eiser zijn zus bij zijn zwager heeft weggehaald. Verder heeft eiser problemen ondervonden tijdens zijn dienstplicht. Bij terugkeer naar Algerije vreest eiser vals beschuldigd te worden door de Algerijnse autoriteiten en weer problemen met zijn familie te krijgen.
Het bestreden besluit
5. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de door eiser aangevoerde omstandigheden geen relevante elementen zijn, omdat zij geen raakvlakken hebben met het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 van het EVRM. De staatssecretaris heeft deze verklaringen daarom niet inhoudelijk beoordeeld. De enkele omstandigheid dat eiser uit Algerije komt is volgens de staatssecretaris onvoldoende om internationale bescherming te verkrijgen. De staatssecretaris heeft de aanvraag daarom, onder verwijzing naar artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser komt ook niet ambtshalve in aanmerking voor een reguliere verblijfsvergunning of voor uitstel van vertrek. De staatssecretaris heeft verder, onder verwijzing naar artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en legt eiser op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 een inreisverbod op van twee jaar.
Stelt de staatssecretaris terecht dat geen sprake is van relevante elementen?
6. Eiser erkent dat zijn verklaringen geen raakvlak hebben met het Vluchtelingenverdrag. Wel is volgens eiser sprake van raakvlak met artikel 3 van het EVRM. Eiser wijst er daarbij op dat hij heeft aangevoerd te vrezen voor een arrestatie en valse beschuldiging door de Algerijnse autoriteiten. Eiser verwijst daarbij naar de brief van de staatssecretaris waarin is geoordeeld dat Algerije niet langer als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Daarin wordt namelijk gesproken over foltering op politiebureaus en het ontbreken van daadwerkelijke rechtsmiddelen daartegen.
6.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een relevant element, omdat eiser heeft verklaard nooit te hebben deelgenomen aan demonstraties of acties tegen de Algerijnse autoriteiten en ook nooit persoonlijke problemen te hebben ondervonden met de Algerijnse autoriteiten. In het bestreden besluit stelt de staatssecretaris dat eiser daarom niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk voor arrestatie te vrezen heeft. Op de zitting heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de motivering ten aanzien van het ontbreken van vrees ten overvloede is opgenomen in het bestreden besluit.
6.2.
Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een asielaanvraag worden afgewezen als kennelijk ongegrond, wanneer de vreemdeling bij de indiening van zijn aanvraag en de toelichting van de feiten alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In de praktijk betekent dit dat de staatssecretaris beoordeelt of de verklaringen van de vreemdeling relevante elementen bevatten. Uit werkinstructie 2014/10 [1] volgt dat de vaststelling van de relevante elementen de eerste stap in de beoordeling van een asielrelaas is. Een relevant element is volgens deze werkinstructie “een feit of omstandigheid dat raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn en die in verband staat met vluchtelingschap dan wel artikel 3 EVRM.” De vraag of een relevant element voldoende is onderbouwd, en dus geloofwaardig is, komt pas daarna aan de orde.
6.3.
Eiser heeft tijdens het nader gehoor verklaard dat hij bij terugkeer gearresteerd zou kunnen worden en dat hij dan (valselijk) beschuldigd zou kunnen worden van het deelnemen aan de protesten van Herak. [2] In de zienswijze heeft eiser deze verklaring aangevuld door te verklaren dat hij na het nader gehoor van zijn broertje zou hebben vernomen dat er politie voor hem is langs geweest en dat zij een oproep voor hem hebben gebracht. [3] In zijn brief aan de Tweede Kamer van 11 juni 2021 [4] schrijft de staatssecretaris dat ten aanzien van Algerije er “meldingen [zijn] van meer beschuldigingen van foltering op politiebureaus en door het Directoraat-Generaal van Nationale Veiligheid.” Gelet hierop kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat de verklaringen van eiser raakvlak hebben met artikel 3 van het EVRM. De staatssecretaris stelt zich daarom onterecht op het standpunt dat eiser geen relevante elementen heeft aangevoerd.
Deze beroepsgrond slaagt.
Tussenconclusie
7. Uit wat onder 6 tot en met 6.3 is overwogen volgt dat de staatssecretaris de afwijzing van eisers asielaanvraag onterecht (mede) heeft gebaseerd op artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Dat betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit gedeeltelijk in stand te laten. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dat oordeel komt.
Heeft eiser zijn vrees voor arrestatie aannemelijk gemaakt?
8. Eiser vreest dat hij al dan niet op basis van een valse beschuldiging wordt opgeroepen om op het politiebureau te verschijnen, dat hij daar een reëel risico loopt dat hij mishandeld en gemarteld wordt en dat hem geen eerlijk proces wacht. Eiser heeft van zijn jongste broer vernomen dat de politie twee keer is langs geweest bij zijn familie en dat zij een oproep voor hem hebben gebracht. In beroep heeft eiser een kopie van een vonnis van de rechtbank ingebracht. Volgens de door eiser bijgevoegde vertaling van dit document zou eiser bij verstek zijn veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf vanwege deelname aan een ongeoorloofde samenscholing.
8.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de politie wordt gezocht, zodat ook niet aannemelijk is dat hij bij terugkeer te vrezen heeft voor (willekeurige) arrestatie. De staatssecretaris acht het vreemd dat eiser nu pas met het vonnis komt, terwijl deze dateert uit 2020. Ook is het vonnis volgens de staatssecretaris tegenstrijdig met eisers verklaringen dat hij nooit heeft deelgenomen aan demonstraties en alleen voor de rechtbank is verschenen of door de rechtbank is veroordeeld in verband met familieproblemen en een zelfverdediging.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op dit standpunt stelt. Eiser heeft op zitting verklaard dat hij als ondernemer heeft deelgenomen aan een protest tegen bepaalde maatregelen, maar dat dit geen politieke demonstratie was. Daarom heeft eiser tijdens het gehoor ontkennend geantwoord op de vraag of hij aan demonstraties heeft deelgenomen. Hoewel deze verklaring van eiser, gelet op de vraag zoals deze in eerste instantie tijdens het gehoor aan hem is gesteld, op zich plausibel is, kan dit hem niet baten. In het door eiser overlegde vonnis staat namelijk vermeld dat eiser vanwege zijn deelname aan een samenscholing is aangehouden en dat een proces-verbaal is opgemaakt van eisers verklaringen. Eiser heeft in zijn gehoor echter in het geheel niets verteld over zijn deelname aan dergelijke protesten of over zijn arrestatie, terwijl de aan hem gestelde vragen daarvoor voldoende aanleiding boden. Zo is hem bijvoorbeeld gevraagd of hij nog andere problemen had of om andere redenen voor de rechtbank moest verschijnen. De staatssecretaris wijst er terecht op dat eiser alleen heeft verklaard over familieproblemen en een incident waarbij volgens hem sprake was van zelfverdediging. Ook op de vraag of hij bij terugkeer gearresteerd zou worden heeft hij in eerste instantie ontkennend geantwoord, en daarna enkel verklaard dat er mensen zijn die na hun terugkeer werden gearresteerd en valselijk werden beschuldigd. [5] Gelet hierop hecht de staatssecretaris niet ten onrechte geen waarde aan het in beroep overgelegde vonnis. Eiser heeft verder niet onderbouwd dat terugkerende Algerijnen een reëel risico lopen op arrestatie en valse beschuldiging en heeft ook geen aanknopingspunten aangedragen waarom hij dat risico wel zou lopen. De staatssecretaris stelt dan ook terecht dat eiser zijn gestelde vrees voor (willekeurige) arrestatie niet aannemelijk heeft gemaakt.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

Afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
9. De staatssecretaris heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De staatssecretaris heeft zich in dat besluit evenwel terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat rechtsgrond voor verlening van de gevraagde vergunning bestaat. Gelet hierop en omdat de feitelijke gevolgen die het vernietigde besluit heeft gehad naar hun aard niet ongedaan kunnen worden gemaakt [6] , ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in zoverre in stand blijven. [7]
Het terugkeerbesluit en het inreisverbod
10. Uit artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 volgt dat de staatssecretaris een vreemdeling, van wie hij de aanvraag krachtens artikel 30b, eerste lid, van de Vw 2000 heeft afgewezen als kennelijk ongegrond, een vertrektermijn kan onthouden. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 vaardigt de staatssecretaris tegen de vreemdeling - wegens het onthouden van die vertrektermijn - een inreisverbod uit.
10.1.
Omdat de staatssecretaris de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond, kon hij hiertoe in dit geval echter niet overgaan. Gelet hierop, en omdat het besluit er geen blijk van geeft dat er voor de staatssecretaris ook andere gronden waren om eiser een vertrektermijn te onthouden, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen [8] dat de vertrektermijn van eiser vier weken bedraagt [9] en dat deze termijn aanvangt op de dag na verzending van een afschrift van deze uitspraak aan partijen. Het inreisverbod is van meet af aan onrechtmatig, omdat het is gestoeld op het onthouden van een vertrektermijn terwijl daarvoor geen grondslag bestond. [10]
Proceskosten
11. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 14 juni 2023;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven voor zover daarbij de aanvraag is afgewezen;
  • bepaalt dat de vertrektermijn vier weken bedraagt;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.WI 2014/10, Integrale geloofwaardigheidstoets; inhoudelijke beoordeling (asiel), via puc.overheid.nl/ind, paragrafen 3.1 en 3.2.
2.Rapport nader gehoor, p. 11, eerste alinea.
3.Zienswijze, p. 2, tweede alinea.
4.Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 19 637, nr. 2743.
5.Rapport nader gehoor, p. 11.
6.Zie ABRvS 3 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2999.
7.Op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb.
8.Op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
9.Overeenkomstig artikel 62, eerste lid, van de Vw 2000.
10.Vergelijk ABRvS 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1331.