ECLI:NL:RBDHA:2023:16074

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.28721
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het besluit tot verlenging van de maatregel van bewaring van een vreemdeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het besluit tot verlenging van de maatregel van bewaring van de eiser beoordeeld. De maatregel van bewaring was oorspronkelijk opgelegd op 10 maart 2023 en werd op 5 september 2023 met maximaal twaalf maanden verlengd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit verlengingsbesluit en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 19 september 2023 was eiser niet aanwezig, maar de staatssecretaris was vertegenwoordigd.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld, waaronder de vraag of de staatssecretaris de maatregel van bewaring rechtmatig heeft verlengd. De rechtbank concludeert dat de verlenging rechtmatig is, omdat de staatssecretaris opnieuw heeft beoordeeld of er gronden zijn voor de voortzetting van de maatregel. Eiser voerde aan dat de motivering van de gronden in het verlengingsbesluit onvoldoende was en dat er geen zicht op uitzetting zou zijn. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat er zicht op uitzetting bestaat en dat eiser onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn uitzetting.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door rechter M.J.M. Verhoeven, in aanwezigheid van griffier N. El Amrani, en is openbaar gemaakt op 26 september 2023. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, voor zover het betreft het verlengingsbesluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.28721

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van 26 september 2023 tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. P. Boelhouwer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het besluit tot verlenging van de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel is opgelegd op 10 maart 2023
1.1.
Bij besluit van 5 september 2023 heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 (het verlengingsbesluit).
1.2.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Ter zitting heeft de staatssecretaris zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de maatregel van bewaring mocht verlengen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De verlenging van de maatregel is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. Via artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van die wet geldt hetzelfde voor het verlengingsbesluit. Voor de verlenging van de maatregel van bewaring geldt verder op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 dat deze maatregel na afloop van zes maanden met maximaal nog eens twaalf maanden kan worden verlengd indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering of de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
Zijn de gronden van bewaring opnieuw getoetst in het verlengingsbesluit?
5. Eiser voert aan dat de motivering van de zware en lichte gronden in de maatregel, gelijk zijn aan de motivering van de maatregel van bewaring die op 10 maart 2023 is opgelegd. De staatssecretaris kan niet volstaan met een herhaling van de gronden die bij het opleggen van de maatregel zijn tegengeworpen.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris opnieuw heeft beoordeeld of er gronden bestaan die het voortzetten van de maatregel van bewaring rechtvaardigen. Uit het verlengingsbesluit van 5 september 2023 blijkt namelijk dat de zware gronden 3i en 3k en de lichte grond 4d niet zijn tegengeworpen, terwijl deze wel in de maatregel van 10 maart 2023 zijn tegengeworpen. Dat de motivering van de zware gronden 3a, 3b, 3d en 3e en de lichte gronden 4a en 4c in het verlengingsbesluit vergelijkbaar is met de motivering van de maatregel, betekent niet dat sprake is van een niet gemotiveerde herhaling van het eerdere besluit. Verder zijn de zware en lichte gronden die door de staatssecretaris in het verlengingsbesluit zijn opgenomen, niet inhoudelijk betwist door eiser. Daarom kan nog steeds worden aangenomen dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat.
Is de verzwaarde belangenafweging tijdig gemaakt?
6. Eiser voert aan dat de verzwaarde belangenafweging in het kader van het overschrijden van de zesmaandentermijn niet tijdig is gemaakt. Eiser betoogt dat hij vanaf 7 augustus 2023 zes maanden in bewaring zat. Op die datum had uiterlijk een verzwaarde belangenafweging moeten worden gemaakt door de staatssecretaris. Dat is niet gebeurd. Verder stelt eiser dat de gehele periode van de inbewaringstelling meegenomen moet worden bij deze belangenafweging. Hierbij verwijst eiser naar paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 en een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 31 januari 2019. [1]
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat bij dit beroep het verlengingsbesluit ter toetsing voor ligt en wordt beoordeeld of de voortzetting nadien rechtmatig is. Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt namelijk dat onrechtmatigheid van een maatregel niet eerder kan liggen dan op het moment dat de verlenging in gaat. [2] De beroepsgrond kan in deze procedure dus niet slagen, aangezien het verlengingsbesluit is opgelegd op 5 september 2023. Daarbij is de voorafgaande periode al beoordeeld door de rechtbank bij uitspraak van 16 augustus 2023. [3] Verder stelt de rechtbank vast dat de staatssecretaris de gehele periode van bewaring heeft meegenomen in de belangenafweging in het verlengingsbesluit.
Zijn het voornemen en de belangenafweging voldoende gemotiveerd?
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris de belangenafweging in het voornemen van 25 augustus 2023 onvoldoende heeft gemotiveerd. Eiser betoogt dat de staatssecretaris in het voornemen niet mag volstaan met de motivering van zijn standpunt dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000. Pas in het verlengingsbesluit van 5 september 2023 is nadere uitleg gegeven. Eiser is van mening dat de staatssecretaris het eerdere gebrek in het voornemen hiermee niet heeft gerepareerd. Door deze werkwijze kon eiser namelijk geen zienswijze indienen op de belangenafweging.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt ten eerste vast dat het verlengingsbesluit tijdig is genomen op 5 september 2023. Eiser zit vanaf 10 maart 2023 in bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Dit betekent dat hij vanaf 10 september 2023 zes maanden in bewaring zit op dezelfde grondslag. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat een nadere toelichting van de redenen van verlenging in het verlengingsbesluit mag worden gegeven. In deze situatie is dat ook gebeurd en heeft de staatssecretaris de zienswijze meegenomen in het verlengingsbesluit.
Ontbreekt zicht op uitzetting?
8. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting bestaat binnen een redelijk termijn. Volgens eiser dient een ‘redelijke termijn’ te worden gesteld op zes maanden. Eiser betoogt dat gezien het gegeven dat er nog geen laissez-passer is verstrekt, het ontbreken van enig ander brondocument, er nog geen presentatie in persoon is gepland en de weinig coöperatieve houding van de Marokkaanse autoriteiten zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt. Verder wordt ook niet door de staatssecretaris in het verlengingsbesluit nader onderbouwd waarom zicht op uitzetting bestaat. Hierbij verwijst eiser naar artikel 15, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn [4] en een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. [5]
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijk termijn ontbreekt. De rechtbank stelt daarbij voorop dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [6] Er is geen aanleiding om aan te nemen dat dat inmiddels anders is. De laissez passer aanvraag van 17 maart 2023 loopt nog steeds. Dat de Marokkaanse autoriteiten nog niet hebben gereageerd is onvoldoende voor de conclusie dat het zicht op uitzetting in het individuele geval van eiser ontbreekt. Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat voor eiser geen laissez-passer zal worden afgegeven. Verder blijkt uit de voortgangsrapportage dat de staatssecretaris regelmatig rappelleert op de laissez-passer aanvraag. Ook is zicht op uitzetting meegenomen in het verlengingsbesluit door de staatssecretaris. Hier heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat een laissez-passer is ingediend en deze in behandeling is genomen. Daarom kan nog niet geconcludeerd worden dat er geen zicht op uitzetting is. Gezien bovenstaande kan niet meer van de staatssecretaris worden verwacht.
Verleent eiser medewerking aan zijn uitzetting?
9. Eiser voert aan dat hij voldoende medewerking verleent aan zijn vertrek. Eiser stelt dat hij een inhoudelijke bijdrage heeft geleverd aan verschillende vertrekgesprekken. Tijdens het laatste geplande vertrekgesprek is hij namelijk verschenen en heeft hij met de regievoerder gesproken. De regievoerder sprak echter enkel over de verlenging van de maatregel, daarom heeft eiser geen bijdrage kunnen leveren aan zijn terugkeer. Hieruit volgt, volgens eiser, dat er kennelijk geen actie van hem wordt verwacht.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende medewerking is verleend. Uit het verlengingsbesluit van 5 september 2023 volgt namelijk dat eiser niet is verschenen op de geplande vertrekgesprekken op 31 maart 2023, 25 april 2023, 29 mei 2023, 29 juni 2023 en 26 juli 2023. Tijdens de vertrekgesprekken op 10 februari 2023, 10 maart 2023, 31 maart 2031, 28 april 2023, 9 mei 2023, 6 juni 2023 en 25 augustus 2023 heeft eiser onvoldoende informatie verstrekt noch bescheiden overgelegd om zijn nationaliteit en identiteit vast te stellen. De staatssecretaris mag verwachten dat eiser meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit om de uitzetting te bewerkstelligen. Tijdens de vertrekgesprekken waar eiser wel aanwezig was is hem namelijk verteld wat van hem wordt verwacht. Verder heeft eiser ook geen actie ondernomen om documenten te verkrijgen en heeft hij gebruik gemaakt van verschillende aliassen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
10. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [7]

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist over het verlengingsbesluit hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.
Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist over het voortduren van de bewaring geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.ABRvS 31 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:292.
2.ABRvS 30 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5559.
3.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 16 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12461.
4.Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.
5.ECLI:EU:C:2014:1320.
6.ABRvS 16 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1968 en ABRvS 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269.
7.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.