In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Somalische nationaliteit, op 23 december 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft op 8 mei 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 1 september 2023 de aanvraag ingewilligd, maar eiser heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals vastgelegd in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris ten onrechte niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag van eiser, maar dat eiser geen recht heeft op een bestuurlijke dwangsom. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het beroep tegen het besluit van 1 september 2023 ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.