ECLI:NL:RBDHA:2023:16352

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
AWB 23/1251
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afgeleid verblijfsrecht voor moeder en meerderjarige zoon; beoordeling van afhankelijkheid in het licht van relevante jurisprudentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil over het afgeleid verblijfsrecht van een moeder in relatie tot haar meerderjarige zoon. Eiseres, een vrouw met de Maleisische nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een EU/EER-verblijfsdocument, dat door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft eerder in 2021 het beroep van eiseres ongegrond verklaard, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in 2022 het hoger beroep van eiseres gegrond verklaard, wat leidde tot een herbeoordeling van haar bezwaar.

Bij het bestreden besluit van 12 januari 2023 heeft de staatssecretaris opnieuw het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, met de stelling dat er geen uitzonderlijke afhankelijkheid was tussen eiseres en haar zoon, die zelfstandig woont en studeert. Eiseres betwistte deze conclusie en voerde aan dat haar zoon emotioneel en financieel afhankelijk van haar is, en dat hij zonder haar niet in Nederland zou kunnen functioneren. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld in het licht van de relevante jurisprudentie, waaronder het arrest K.A. en het arrest Chavez-Vilchez.

De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een uitzonderlijke situatie van afhankelijkheid die een afgeleid verblijfsrecht zou rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat de zoon een zekere mate van zelfstandigheid vertoonde en dat de emotionele band op afstand niet onoverkomelijk was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 17 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 23/1251

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

(gemachtigde: mr. K.L. Sett),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot afgifte van een EU/EER-verblijfsdocument afgewezen.
Bij besluit van 28 augustus 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 12 maart 2021 het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. [1]
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 22 augustus 2022 het door eiseres ingestelde hoger beroep gegrond verklaard. [2] Naar aanleiding van deze uitspraak is eiseres op 8 november 2022 alsnog gehoord in bezwaar.
Bij besluit van 12 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiseres is verschenen, samen met haar gemachtigde. Verder is T. Wang verschenen als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Maleisische nationaliteit. Zij heeft een aanvraag ingediend tot afgifte van een document waaruit blijkt dat zij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het VWEU [3] en het arrest Chavez-Vilchez. [4] Eiseres beoogt verblijf bij haar zoon, referent, die de Nederlandse nationaliteit heeft.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft overwogen dat referent meerderjarig is en dat daarom het arrest Chavez-Vilchez niet van toepassing is. Tussen meerderjarige familieleden kan in een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in het arrest K.A. [5] een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU ontstaan, maar van een dergelijke situatie is in dit geval geen sprake. Er is volgens verweerder geen sprake van een uitzonderlijk geval van afhankelijkheid, nu referent zelfstandig woont, studeert en eigen bezigheden heeft.
3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij geen afgeleid verblijfsrecht heeft. Er is wel degelijk sprake van een uitzonderlijke afhankelijkheidsrelatie. Referent is niet in staat om zichzelf staande te houden in Nederland vanwege de taal- en cultuurbarrière die hij ervaart en hij heeft daarom de hulp van eiseres nodig. Referent zowel emotioneel als financieel afhankelijk van eiseres. Eiseres is de enige persoon die referent vertrouwt en hij is altijd door haar verzorgd. Verweerder heeft miskend dat referent nooit naar Nederland zou zijn gekomen als eiseres niet ook in Nederland kon verblijven. Verweerder is verder ten onrechte voorbijgegaan aan diverse door eiseres overgelegde verklaringen van familieleden en een accupunctuurbehandelaar.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Uit het arrest K.A. volgt dat een derdelander niet uitsluitend een verblijfsaanspraak aan artikel 20 van het VWEU kan ontlenen indien hij verblijf beoogt bij zijn minderjarig kind dat Unieburger is, maar dat ook een afgeleid verblijfsrecht kan ontstaan op grond van artikel 20 van het VWEU als een derdelander verblijf beoogt bij een meerderjarig familielid dat burger van de Unie is. In het arrest is uitgelegd dat een situatie waarin tussen twee volwassen familieleden een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat deze een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU doet ontstaan, in uitzonderlijke gevallen voorstelbaar is. Dit is het geval indien de meerderjarige derdelander en de meerderjarige Unieburger zodanig afhankelijk van elkaar zijn dat zij op geen enkele wijze van elkaar gescheiden kunnen worden.
5. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat niet is gebleken van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in het arrest K.A. waarbij sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat eiseres en referent op geen enkele wijze van elkaar kunnen worden gescheiden. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat referent een zekere mate van zelfstandigheid en onafhankelijkheid vertoont door zelfstandig te wonen, een bijbaan te hebben en te studeren. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat referent in Nederland een
taalbarrière ervaart en de hulp van eiseres daarom nodig heeft, is terecht aan eiseres tegengeworpen dat referent door het meedoen in de Nederlandse maatschappij naar verwachting de taal steeds beter zal leren en dat hij ook al enkele jaren wekelijks Nederlandse les krijgt. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat referent voor het verkrijgen van hulp volledig afhankelijk is van eiseres en dat het voortzetten van de emotionele band op afstand niet mogelijk is.
6. Daarnaast is verweerder in het bestreden besluit voldoende ingegaan op de door eiseres overgelegde verklaringen. Over de verklaring van de accupunctuurbehandelaar heeft verweerder terecht overwogen dat dit geen deskundige betreft die objectief heeft vastgesteld dat eiseres en referent op geen enkele manier van elkaar kunnen worden gescheiden. Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat ook uit de overige verklaringen niet blijkt van een dusdanige afhankelijkheid dat referent op geen enkele wijze van eiseres gescheiden kan worden.
7. Nu niet is gebleken van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in het arrest K.A. heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres geen afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het VWEU.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, op 17 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

3.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
5.Arrest van het Hof van 8 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:308.