ECLI:NL:RBDHA:2023:16352
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Afgeleid verblijfsrecht voor moeder en meerderjarige zoon; beoordeling van afhankelijkheid in het licht van relevante jurisprudentie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil over het afgeleid verblijfsrecht van een moeder in relatie tot haar meerderjarige zoon. Eiseres, een vrouw met de Maleisische nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een EU/EER-verblijfsdocument, dat door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft eerder in 2021 het beroep van eiseres ongegrond verklaard, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in 2022 het hoger beroep van eiseres gegrond verklaard, wat leidde tot een herbeoordeling van haar bezwaar.
Bij het bestreden besluit van 12 januari 2023 heeft de staatssecretaris opnieuw het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, met de stelling dat er geen uitzonderlijke afhankelijkheid was tussen eiseres en haar zoon, die zelfstandig woont en studeert. Eiseres betwistte deze conclusie en voerde aan dat haar zoon emotioneel en financieel afhankelijk van haar is, en dat hij zonder haar niet in Nederland zou kunnen functioneren. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld in het licht van de relevante jurisprudentie, waaronder het arrest K.A. en het arrest Chavez-Vilchez.
De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een uitzonderlijke situatie van afhankelijkheid die een afgeleid verblijfsrecht zou rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat de zoon een zekere mate van zelfstandigheid vertoonde en dat de emotionele band op afstand niet onoverkomelijk was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 17 oktober 2023.