ECLI:NL:RVS:2022:2420
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag vreemdeling voor document rechtmatig verblijf
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan aantoont. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 13 mei 2020 de aanvraag afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 28 augustus 2020 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 12 maart 2021 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. K.L. Sett, heeft hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld. De vreemdeling stelde dat de rechtbank onvoldoende waarde heeft gehecht aan de bewijsstukken die zij had overgelegd en dat de staatssecretaris ten onrechte had afgezien van een hoorzitting in de bezwaarfase. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris terughoudend moet omgaan met uitzonderingen op de hoorplicht en dat de vreemdeling in dit geval gehoord had moeten worden. De rechtbank had dit niet onderkend.
De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 28 augustus 2020 vernietigd. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.277,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.