ECLI:NL:RBDHA:2023:16504

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
NL23.16955
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij vader op basis van gezinsleven en jongvolwassenenbeleid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 november 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier beoordeeld. Eiseres, een Syrische vrouw, heeft samen met haar minderjarige zoon een aanvraag ingediend om bij haar vader in Nederland te verblijven. De vader, die sinds 2016 een verblijfsvergunning asiel heeft, had eerder een machtiging tot voorlopig verblijf aangevraagd voor zijn gezin. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat er volgens hem geen beschermenswaardig familieleven bestaat tussen eiseres en haar vader, en ook niet tussen de vader en zijn kleinzoon. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij onder het jongvolwassenenbeleid valt, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat eiseres niet meer als jongvolwassene tot het gezin van haar vader behoort, gezien haar leeftijd van 27 jaar en haar eerdere huwelijk.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, waaronder haar afhankelijkheid van haar ouders en de emotionele steun die zij van hen ontvangt, zorgvuldig gewogen. Echter, de rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank wijst erop dat eiseres in Turkije een zelfstandig leven leidde en dat de steun van haar ouders niet noodzakelijk is voor haar functioneren. Ook de banden tussen de grootouders en de kleinzoon worden als gebruikelijk beschouwd, zonder dat deze de normale grootouder-kindrelatie overstijgen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen verblijfsvergunning krijgt en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16955
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [nummer 1] , eiseres

mede namens haar minderjarige kind
[eiser], V-nummer [nummer 2] , gezamenlijk te noemen, eisers
(gemachtigde: mr. W. Volkers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij haar vader, de referent.
1.1.
Eiseres en haar zoon hebben beide de Syrische nationaliteit en zijn geboren op
[datum] 1992, respectievelijk [datum] 2018.
1.2.
Eiseres is de dochter van referent, [referent] (hierna: de vader). De vader heeft sinds 2 september 2016 een verblijfsvergunning asiel. Op 7 oktober 2019 heeft de vader een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘familie en gezin’.
1.3.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag in het primaire besluit van 26 juni 2020 afgewezen. De staatssecretaris heeft getoetst of eiseres en haar zoon in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor het uitoefenen van gezinsleven op grond van artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Die toets vindt plaats aan de hand van paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc). Volgens de staatssecretaris is er geen beschermenswaardig familieleven tussen referent en eiseres, en ook niet tussen referent en zijn kleinzoon.
1.4.
Het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit is in een besluit van 27 november 2020 ongegrond verklaard. Zij is daartegen in beroep en vervolgens in hoger beroep gegaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in een uitspraak van 13 oktober 2022 geoordeeld dat het hoger beroep gegrond is, dat de beslissing op bezwaar wordt vernietigd en dat de staatssecretaris opnieuw moet beslissen op het bezwaarschrift.
1.5.
In het bestreden besluit van 12 mei 2023 heeft de staatssecretaris de bezwaren van eiseres (opnieuw) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, [moeder] (moeder van eiseres) en [zus] (zus van eiseres), bijgestaan door de gemachtigde. Namens de staatssecretaris is de gemachtigde verschenen. Ook is er een tolk verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning regulier bij de referent, haar vader. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Jongvolwassenenbeleid
4. Voor het aannemen van beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen meerderjarige kinderen en hun ouders moet in beginsel sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
Het jongvolwassenenbeleid (paragraaf B7/3.8.1 van de Vc 2000) vormt daarop een uitzondering.
In de toepasselijke gevallen neemt de staatssecretaris familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
- jongvolwassen is;
- met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
- niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
- geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
4.1.
Eiseres voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte heeft besloten dat zij niet onder het jongvolwassenenbeleid valt. Volgens eiseres heeft de staatssecretaris niet voldaan aan werkinstructie WI 2023/2, waaruit blijkt dat een integrale beoordeling dient plaats te vinden waarbij alle feiten en omstandigheden worden betrokken. Referent heeft na verkrijging van zijn verblijfsvergunning nareis aangevraagd voor zijn gezin. Eiseres is in de tussenliggende periode gehuwd. Volgens referent was dit een moeilijke periode en was het beter als iemand anders (mede)verantwoordelijk zou zijn voor eiseres. Eiseres betoogt dat zij in de praktijk nog een kind is, die niet zonder haar ouders kan. Dankzij hun steun kan eiseres in haar levensonderhoud voorzien en heeft zij een woning. Eiseres betoogt dat zij niet op eigen benen kan staan en niet in staat is om haar kind alleen op te voeden. Eiseres betoogt daarnaast dat de staatssecretaris ten onrechte niet heeft meegewogen dat de gezinsband tussen haar en referent weer hersteld is na het beëindigen van haar huwelijk. In dit verband is de leeftijd van eiseres ten tijde van de aanvraag (27 jaar) ten onrechte als aanzienlijk ouder dan 25 in haar nadeel meegewogen, aldus eiseres.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit terecht en voldoende gemotiveerd geconcludeerd dat eiseres niet meer als jongvolwassene tot het gezin van haar vader behoort. De staatssecretaris heeft daarbij niet ten onrechte betrokken dat eiseres op het moment van de aanvraag 27 jaar oud was, aanzienlijk ouder dan 25, in 2016 is gehuwd en gaan samenwonen en in 2018 een zoon heeft gekregen met haar toenmalige echtgenoot. De staatssecretaris heeft daaraan niet ten onrechte de conclusie verbonden dat eiseres een eigen gezin is gestart en een zelfstandig leven leidde en niet langer tot het gezin van haar ouders behoorde. Zij woonde samen met haar gezin in hun eigen huis, in een derde land (Turkije), en was voor haar dagelijkse levensonderhoud afhankelijk van haar echtgenoot. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris bij de waardering van het aangaan van het huwelijk doorslaggevend mogen achten dat referent en zijn vrouw in 2016 hebben besloten dat eiseres zelfstandig genoeg was om een huwelijk aan te gaan. Dat het wenselijk werd geacht dat eiseres zou trouwen vanwege de moeilijke financiële situatie in Turkije maakt niet dat sprake is van een noodgedwongen huwelijk waardoor de contra-indicatie ‘zelfstandig vormen van een gezin’ niet kan worden tegengeworpen. Het huwelijk is niet (louter) ingegeven geweest door het feit dat het gezin eerder uit Syrië is gevlucht. Daarbij is van belang dat, zoals referent ter zitting heeft toegelicht, de echtgenoot van eiseres destijds als een geschikte huwelijkskandidaat werd gezien. De staatssecretaris heeft zich hierover niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres in staat werd geacht om zelfstandig een gezin te starten. Nu van een noodgedwongen huwelijk geen sprake is geweest, bestond er voor de staatssecretaris geen aanleiding om nader te onderzoeken in hoeverre eiseres zich moeiteloos en zelfstandig heeft kunnen handhaven. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de ABRvS van 23 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2863) en 13 april 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1417).
4.3.
In het feit dat eiseres in 2019 is gescheiden van haar echtgenoot vanwege huiselijk geweld is, hoe betreurenswaardig ook, door de staatssecretaris niet ten onrechte geen aanleiding gezien om aan te nemen dat eiseres opnieuw als jongvolwassene tot het gezin van haar ouders is gaan behoren. De staatssecretaris heeft conform WI 2020/16 terecht het moment van binnenkomst van de ouder als peilmoment gehanteerd voor de vraag eiseres in gezinsverband samenleefde met haar ouders.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
5. Uit paragraaf B7/3.8 van de Vc 2000 volgt dat de staatssecretaris aanneemt dat sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen meerderjarigen, als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties). Uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de ABRvS volgt dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, de mate van emotionele en financiële afhankelijkheid, eventuele samenwoning, de banden met het land van herkomst en de gezondheid van eiseres relevant zijn.
5.1.
Eiseres voert aan dat ten onrechte niet een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met haar vader is aangenomen. Volgens haar is sprake van een beschermenswaardig familieleven en van bijzondere omstandigheden. Zij heeft weliswaar onderwijs genoten, maar het is een aanname van de staatssecretaris dat dit op universitair niveau was. Bovendien is het in Syrië anders dan in Nederland veel meer gebruikelijk dat studenten thuis blijven wonen. Het enkele feit dat eiseres aan een opleiding is begonnen is volgens haar te summier om daaruit te concluderen dat zij in staat is haar eigen keuzes te maken en daarom niet meer van haar ouders afhankelijk zou zijn. Volgens eiseres hebben zelfstandige volwassenen met kinderen doorgaans niet zo veel hulp nodig van hun ouders. Eiseres heeft die hulp wel nodig, met name bij zaken zoals het vinden van woonruimte, financiële ondersteuning en beslissen wat goed is voor haar eigen kind. Referent heeft ook de psychische zorg van eiseres moeten bekostigen, maar momenteel lukt dat niet meer omdat de kosten te hoog zijn. Om die reden is er ook geen meer recente medische verklaring over haar psychische gesteldheid. De huidige situatie is voor referent onhoudbaar, nu al het extra geld opgaat aan zorg voor en ondersteuning van eiseres en haar kind. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft de moeder van eiseres bovendien toegelicht dat eiseres haar non-stop belt en voor haar leeftijd nog erg kinderlijk is, vooral indien dit wordt vergeleken met haar zus.
5.2.
In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris geconcludeerd dat tussen eiseres en referent geen sprake is van gezinsleven in de zin van 8 EVRM. De staatssecretaris heeft geconcludeerd dat eiseres niet meer dan gebruikelijk afhankelijk is van haar ouders. Het feit dat eiseres in Syrië aan een studie was begonnen, is volgens de staatssecretaris een teken dat zij in staat is om eigen keuzes te maken. Dat haar ouders eiseres tweemaal in Turkije hebben opgezocht geeft volgens de staatssecretaris blijk van een sterke familieband, maar toont niet aan dat dit de gebruikelijke banden overstijgt. Dat eiseres tijdens de bezoeken aan Turkije door haar ouders is ontzien van de huishoudelijke taken en achterstallig onderhoud en (deels) de zorg voor haar zoon, toont niet dat eiseres deze taken niet kan doen of er niet toe in staat is als haar ouders er niet zijn. De staatssecretaris heeft daarnaast geconcludeerd dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij na haar scheiding weer afhankelijk is geworden van haar ouders. Dat sprake is van financiële ondersteuning is een teken van sterke banden, maar gezien het gezin is gevlucht uit een oorlogssituatie is het niet ondenkbaar dat de familieleden elkaar helpen en ondersteunen. Uit de overlegde medische verklaring over de psychische gesteldheid van eiseres blijkt volgens de staatssecretaris niet dat zij uitsluitend zou zijn aangewezen op haar ouders in Nederland. Daar komt nog bij dat de verklaring dateert van 25 februari 2021 en daarmee niet recent is. Ook is niet met stukken onderbouwd dat eiseres geen gebruik zou kunnen maken van psychische zorg, terwijl zij eerder meerdere malen door een arts gezien is. De staatssecretaris vindt het zeer begrijpelijk dat eiseres, gezien de omstandigheden in Turkije en haar situatie als alleenstaande moeder de hulp van haar ouders wenst, maar deze wens betekent op zichzelf niet dat er geen reële alternatieven zijn. Eiseres heeft meerdere malen per dag contact met haar ouders en zus en wordt financieel ondersteund. Niet is onderbouwd dat dit niet vanuit Nederland kan worden voortgezet. Daarom is het volgens de staatssecretaris niet aannemelijk dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden bij zijn beoordeling betrokken en zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat tussen eiseres en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De staatssecretaris heeft erkend dat eiseres het moeilijk heeft in Turkije. De rechtbank overweegt in aanvulling daarop dat het logisch is dat eiseres als houvast en emotionele steun veelvuldig en dagelijks contact heeft met haar ouders. Uit de medische verklaring van 25 februari 2021 volgt dat het eiseres zou helpen als zij iemand had die haar ondersteunt. Echter kan hieruit niet worden herleid dat eiseres voor die ondersteuning specifiek van haar ouders afhankelijk zou zijn. Evenmin volgt uit die verklaring dat eiseres niet in staat is om zelfstandig te functioneren. Met de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiseres niet in staat zou zijn om zich te redden in het dagelijks leven in Turkije, al dan niet met geboden steun van familieleden vanuit Nederland. Dat de geboden emotionele en financiële steun op afstand niet zou kunnen worden voortgezet of onvoldoende zou zijn, is de rechtbank niet gebleken.
Hechte banden tussen referent en zijn kleinzoon
6. Tussen grootouders en minderjarige kinderen wordt familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aangenomen als uit feiten en omstandigheden volgt dat er daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden. Die banden moeten de gebruikelijke omgang tussen een grootouder en minderjarig kind overstijgen.
6.1.
Eiseres betoogt dat de banden tussen haar zoontje en zijn grootouders de gebruikelijke banden overstijgen. Nu zij zelf niet goed in staat is om haar kind op te voeden en de vader buiten beeld is, springen de familieleden van eiseres bij in de opvoeding en neemt referent in het bijzonder een groot deel van de vaderrol op zich. [eiser] noemt referent ‘papa’ en is het mannelijke voorbeeld voor [eiser] . Dit overstijgt een gebruikelijke grootouder-kindrelatie, aldus eiseres. Daar komt nog bij dat hij door logopedische problemen een ontwikkelingsachterstand heeft. Hij is momenteel vijf jaar oud maar kan nog niet praten.
6.2.
De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat er geen sprake is van banden die de normale banden tussen een grootouder met zijn kleinkind overstijgt.
Uit de verklaringen die referent tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft afgelegd blijkt volgens de staatssecretaris van een hele gebruikelijke band tussen grootouders en kleinzoon. Referenten hebben eiseres en hun kleinzoon tweemaal bezocht in Turkije. Tijdens deze bezoeken is er met hem gespeeld, is hij verzorgd en werd hij voorgelezen. Door de staatssecretaris wordt dit gezien als gebruikelijk. De omstandigheid dat de kleinzoon referent ‘papa’ noemt wordt als liefkozend gezien, maar leidt niet tot hechte persoonlijke banden. Overwogen is dat eiseres de primaire zorg over haar zoon heeft en dat hij van haar afhankelijk is om te voorzien in zijn dagelijkse levensonderhoud, verzorging en geborgenheid. Hoewel de staatssecretaris erkent dat het niet altijd makkelijk zal zijn voor eiseres in haar eentje zonder familie te moeten zorgen voor haar zoon, maakt dat volgens hem niet dat de band tussen grootouders en kleinzoon de gebruikelijke banden overstijgen.
6.3.
De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn standpunt dat geen sprake is van banden die de normale banden tussen grootouders en hun kleinkind overstijgen.
De staatssecretaris heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat in dit geval geen sprake is van familieleven van referent met zijn kleinzoon in de zin van artikel 8 EVRM. Met de staatsecretaris erkent de rechtbank dat sprake is van een hele liefdevolle grootouder-kleinkindrelatie, maar dat de door referent genoemde omstandigheden niet betekenen dat dit de gebruikelijke banden overstijgt. Niet is gebleken dat het in het belang van de kleinzoon zou zijn om te worden herenigd met zijn grootouders boven het gezinsleven dat hij met eiseres heeft. Het is dan ook niet in het belang van het kind om de kleinzoon naar Nederland te halen voor een hereniging met de grootouders zonder de aanwezigheid van zijn moeder. Van een noodzaak daartoe is evenmin gebleken. De gestelde ontwikkelingsstoornis van [eiser] is niet nader onderbouwd met (medische) bewijsstukken. Het ter zitting ingenomen standpunt dat eiseres ook niet aan dit soort stukken kan komen omdat zij de gezondheidszorg in Turkije niet kan betalen, wordt niet gevolgd. De staatssecretaris heeft op dit punt in het bestreden besluit terecht opgemerkt dat eiseres ook zorg heeft ontvangen voor haar psychische gezondheid. Niet wordt ingezien waarom zij niet in staat was om met haar zoon naar een arts te gaan.
Bewijsnood
7. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte geen bewijsnood heeft aangenomen ten aanzien van de identiteit van [eiser] . Het gezin heeft de Syrische nationaliteit en [eiser] is in Turkije geboren. Van hen kan en mag niet verwacht worden dat zij terugkeren naar het land van herkomst om documenten omtrent hun identiteit en nationaliteit te verkrijgen. Bovendien beschikt [eiser] over een Turkse Kimlik, wat volgens de WI 2023/2 zwaar meeweegt bij de identiteitsvaststelling.
7.1.
De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit overwogen dat de door eiseres overgelegde documenten, een bevallingsverslag en een geboorteakte, geen officiële identiteitsbewijzen zijn, waarmee de identiteit aannemelijk gemaakt kan worden. Omdat [eiser] een Turkse Kimlik heeft, is aan hem met toepassing van WI 2023/2 het voordeel van de twijfel gegeven voor het ontbreken van officiële documenten. Er is niet gevraagd om een geboorteakte omdat volgens de staatssecretaris geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM.
7.2.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris met juistheid heeft geconcludeerd dat er tussen referent en eiseres geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank zal een nader onderzoek naar de identiteit van [eiser] en de familierechtelijke relatie met referent de uitkomst over het al dan niet bestaan van beschermenswaardig familieleven niet anders maken. De beroepsgrond van eiseres behoeft om die reden geen nadere bespreking.
Is sprake van een ‘fair balance’ in de gemaakte belangenafweging?
8. Uit vaste rechtspraak van de ABRvS, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2006), volgt dat artikel 8 EVRM de staatssecretaris ertoe verplicht om alle relevante gegevens en belangen van het individuele geval kenbaar af te wegen tegen het algemene belang van de Nederlandse staat. De rechter moet toetsen of de staatssecretaris dit heeft gedaan en, als dit het geval is, of hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven en familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid.
8.1.
De staatssecretaris heeft in het geval van eiseres bij zijn gemaakte belangenafweging betrokken dat -kort samengevat weergegeven-:
1) geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM;
2) geen regulier beleid is voor deze specifieke gezinssamenstelling (een meerderjarig kind plus diens kind);
3) in de psychische gesteldheid van eiseres geen aanleiding wordt gezien om bijzondere omstandigheden aan te nemen;
4) het economisch belang van Nederland prevaleert boven het persoonlijk belang van eiseres om in Nederland te verblijven;
5) beide eisers geen geldig document voor grensoverschrijding hebben;
6) aan de objectieve belemmering (terugkeren naar Syrië kan niet) in dit geval niet doorslaggevend is omdat er geen 8 EVRM-gezinsleven is aangenomen;
7) sterke binding is met het land van herkomst;
8) er enige binding is met Turkije;
9) referent is genaturaliseerd maar eisers nog nooit in Nederland zijn geweest;
10) er geen ondertekende toestemmingsverklaring van de achterblijvende vader is overgelegd en niet aannemelijk is gemaakt wie de achterblijvende vader is.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris niet ten onrechte geconcludeerd dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. De staatssecretaris heeft daarbij allereerst zwaar in het nadeel van eiseres kunnen wegen dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent. Voorts heeft de staatssecretaris zwaar in het nadeel kunnen wegen dat het gaat om eerste toelating van eiseres tot Nederland. De staatssecretaris heeft niet ten onrechte voorop gesteld dat daarom slechts in bijzondere omstandigheden verblijf in Nederland kan worden toegestaan. Dat sprake is van een sterke en hechte familieband is op zichzelf bezien niet een dergelijke bijzondere omstandigheid. Daarnaast geldt dat eiseres en haar zoon enige binding hebben met Turkije, nu eiseres ongeveer tien jaar in Turkije heeft gewoond, daar is gehuwd en de zoon in Turkije is geboren. Referent en zijn echtgenote zijn bovendien in staat gebleken eiseres in Turkije te bezoeken. De staatssecretaris heeft niet ten onrechte van belang geacht en te nadele meegewogen dat niet aannemelijk is dat eiseres zich in Turkije niet heeft weten staande te houden. De enige binding die eiseres en haar zoon met Nederland hebben is het feit dat een deel van de familie in Nederland woont. Eiseres is nog nooit in Nederland geweest en spreekt de taal niet. Gelet daarop is de kans klein dat zij binnen korte termijn betaald werk zal vinden, waardoor zij een beroep zal moeten doen op de publieke middelen. De staatssecretaris heeft daarbij niet ten onrechte van belang geacht dat referent en zijn echtgenote in Nederland samen een uitkering ontvangen, waardoor als uitganspunt heeft te gelden dat zijn niet voldoende middelen hebben om alle kosten van het verblijf van de gezinsleden in Nederland voor hun rekening te nemen. Dat de zus van eiseres zich bereid heeft verklaard om bij te dragen aan de kosten van het levensonderhoud heeft de staatssecretaris niet ten onrechte onvoldoende geacht om het beroep op de publieke middelen niet langer tegen te werpen, nu behalve kosten van de eerste levensbehoeften ook voorzien moet worden in bijvoorbeeld schoolkosten en zorgkosten en een beroep zal worden gedaan op de uit algemene middelen gefinancierde faciliteiten.
8.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de psychische gesteldheid van eiseres geen bijzondere omstandigheid is die maakt dat een positieve verplichting bestaat tot het toestaan van verblijf. Erkend wordt dat eiseres het in Turkije moeilijk heeft als alleenstaande moeder. Echter is niet gebleken dat eiseres niet in staat is om zelfstandig te functioneren in het dagelijks leven. Gelet op alle voornoemde omstandigheden heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen aan het feit dat een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. Dat met het verstrijken van de tijd een steeds grotere betekenis toekomt aan een objectieve belemmering om gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen, onderschrijft de rechtbank, maar dit gegeven kan eiseres niet baten. Zij kan het contact met haar ouders immers op afstand blijven uitoefenen en is niet gedwongen om terug te gaan naar Syrië. Tot slot heeft de staatssecretaris zich ter zitting niet ten onrechte op standpunt gesteld dat ook indien ervan uitgegaan moet worden dat de vader van [eiser] toestemming heeft gegeven om naar Nederland te komen, in het belang van het [eiser] zwaar meeweegt dat niet is aangetoond dat er sprake is van hechte persoonlijke banden tussen referent en zijn kleinzoon waaruit blijkt dat het in zijn belang is om met referent herenigd te worden boven zijn belang om bij zijn primaire verzorger, zijn moeder, te blijven. Voorts is niet aangetoond dat [eiser] in Turkije niet de benodigde zorg kan verkrijgen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.