ECLI:NL:RBDHA:2023:16675

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
NL22.8543
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging met haar kleinzoon, referent. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 20 januari 2021 afgewezen, en dit besluit is in bezwaar op 20 april 2022 bevestigd. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft de zaak op 11 september 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van de mvv gegrond is, maar dat de staatssecretaris niet voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiseres in de belangenafweging. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en referent, en dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze banden niet zwaarder zouden moeten wegen in de afweging. Bovendien heeft de staatssecretaris de algemene veiligheidssituatie in Syrië niet betrokken bij de beoordeling, wat de rechtbank als een motiveringsgebrek beschouwt.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de belangenafweging niet volledig heeft uitgevoerd en dat eiseres recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten van eiseres toekent en de schadevergoeding vaststelt op € 1.000.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.8543

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopige verblijf (mvv) voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2] (referent)’.
1.1
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 20 januari 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 april 2022 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de zoon van eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een mvv. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. Het beroep is gegrond
.Ook heeft eiseres recht op schadevergoeding. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
6. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022 [1] volgt dat de staatssecretaris, anders dan voorheen, bij een beroep op artikel 8 van het EVRM niet mag volstaan met de vaststelling of al dan niet beschermenswaardig gezinsleven bestaat. Hij moet altijd een belangenafweging verrichten, waarbij hij alle relevante feiten en omstandigheden moet betrekken. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris zowel in het primaire besluit als in het bestreden besluit een belangenafweging heeft gemaakt. Volgens vaste rechtspraak [2] moet de rechter allereerst toetsen of de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, als dit het geval is, of hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een 'fair balance' tussen het belang bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven van de vreemdeling in Nederland en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn.
7. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is de grootmoeder van referent. De vader van referent is de oudste zoon van eiseres. Referent en zijn ouders hebben altijd vlakbij eiseres gewoond. In 2012, enige tijd na het overlijden van haar echtgenoot, is eiseres bij de ouders van referent ingetrokken. Zij heeft vanaf dat moment deel uitgemaakt van het gezin van referent (zijn ouders, twee broertjes en twee zusjes). Het gezin van referent, waaronder eiseres, is op enig moment naar Turkije verhuisd.
Referent heeft, nadat hij in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel, om nareis gevraagd voor zijn gezin en eiseres. De aanvraag voor zijn ouders en broertjes en zusjes is ingewilligd; zij verblijven inmiddels in Nederland. De aanvraag van eiseres is afgewezen; zij is toen vanuit Turkije teruggekeerd naar Syrië.
8. Niet in geschil is dat sprake is van familie- of gezinsleven tussen eiseres en referent omdat tussen hen hechte, persoonlijke banden bestaan.
Heeft de staatssecretaris ten onrechte geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie aangenomen tussen eiseres en haar zoon en schoondochter?
9. De staatssecretaris heeft ook onderzocht of tussen eiseres en haar zoon en schoondochter (dat zijn de ouders van referent) een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat. Volgens de staatssecretaris is dat niet het geval.
9.1.
Eiseres betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar zoon en schoondochter. De staatssecretaris heeft te strikt getoetst aan het afhankelijkheidscriterium. Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) valt niet af te leiden dat afhankelijkheid exclusief moet zijn voordat er sprake is van een beschermd gezinsleven. Als een persoon in meer dan gebruikelijke mate afhankelijk is van de zorg van een familielid, in die mate dat deze persoon niet zonder de zorg van de betreffende persoon kan functioneren, is dit alleen een omstandigheid die kan bijdragen aan de conclusie dat er sprake is van een beschermingswaardig gezinsleven. Als deze zorg er niet is, betekent dit niet dat er geen sprake is van een beschermingswaardig gezinsleven. Ook de eventuele samenwoning, de mate van afhankelijkheid op meerdere terreinen, de gezondheid van betrokkene en de banden met het land van herkomst moeten daarbij worden betrokken. In het bestreden besluit is teveel vastgehouden aan het criterium exclusiviteit van de zorg waarmee een onjuist toetsingskader is gehanteerd.
9.2.
Dit betoog slaagt niet. Uit vaste jurisprudentie [3] volgt dat bij de vraag, of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, een zwaarwegend – maar geen doorslaggevend – gewicht mag worden toegekend aan de vraag of de vreemdeling exclusief afhankelijk is. Eiseres weerspreekt niet dat zij niet exclusief afhankelijk is van haar zoon en schoondochter. De staatssecretaris stelt zich daarom terecht op het standpunt dat aan de omstandigheid, dat van een dergelijke afhankelijkheid geen sprake is, een zwaarwegend gewicht mocht worden toegekend. Anders dan gesteld, blijkt uit het bestreden besluit niet dat daar een
doorslaggevendbelang aan is gehecht. De staatssecretaris heeft er terecht op gewezen dat in het bestreden besluit ook de andere factoren zoals de samenwoning, de mate van (wederzijdse) afhankelijkheid, de medische situatie van eiseres, de emotionele binding tussen eiseres en zoon en schoondochter en de band met het land van herkomst, zijn meegewogen. Gesteld noch gebleken is dat er feiten of omstandigheden zijn die ten onrechte niet bij de beoordeling betrokken zijn. Het bestreden besluit laat dan ook een integrale beoordeling zien, waarin alle relevante factoren zijn meegenomen en in onderlinge samenhang zijn bezien.
Gezien de beoordelingsvrijheid die toekomt aan de staatsecretaris, kan niet worden gezegd dat geen goede beoordeling van de feiten heeft plaatsgevonden. De enkele omstandigheid dat eiseres het niet eens is met de uitkomst van deze beoordeling, maakt dit niet anders. Dat eiseres en haar zoon samen hebben gewoond komt door hun cultuur, waarin het normaal is dat een moeder bij haar oudste zoon gaat wonen als zij alleen komt te staan. De samenwoning die heeft plaatsgevonden, vloeit daar uit voort en heeft dus niet te maken met afhankelijkheid. Daarnaast mocht de staatssecretaris waarde hechten aan het feit dat de zorg van eiseres, sinds het vertrek van haar zoon en schoondochter, is overgenomen door derden. Niet is gebleken dat deze derden, bovendien zijnde aangetrouwde familie van eiseres, niet in staat zijn om de noodzakelijke zorg te bieden en de staatssecretaris gaat er niet ten onrechte vanuit dat zij dat kunnen blijven doen. Het feit dat die zorg niet van hetzelfde niveau is als de zorg die zoon en schoondochter zouden willen leveren is, zoals de staatssecretaris niet ten onrechte opmerkt, niet relevant. Ook heeft de staatssecretaris niet ten onrechte bij de beoordeling betrokken dat uit de overgelegde medische stukken niet blijkt dat de medische zorg, begeleiding en hulp die eiseres nodig heeft, gebonden is aan haar zoon en schoondochter of dat het noodzakelijk is dat zij dat leveren. Verder wordt niet betwist dat eiseres sterke banden heeft met Syrië en dat zij daar familie heeft wonen, onder meer het aangetrouwd familielid door wie zij wordt verzorgd. Hoewel voorstelbaar is dat er sprake is van een grote emotionele betrokkenheid, is eiseres dus niet exclusief afhankelijk van haar zoon of schoondochter. Gelet hierop, in samenhang met hetgeen hiervoor is overwogen en de overige in het besluit genoemde factoren, heeft de staatssecretaris niet hoeven aannemen dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
Heeft de staatssecretaris de belangenafweging ten onrechte in het nadeel van eiseres laten uitvallen?
10. Eiseres betoogt dat er in de belangenafweging geen ‘fair balance’ is gevonden tussen het belang van eiseres, om het gezinsleven met referent uit te oefenen, enerzijds en het Nederlands belang, dat gediend is bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid, anderzijds. Het is namelijk niet duidelijk welk gewicht er aan de verschillende belangen is toegekend. Daarnaast betoogt eiseres dat de staatssecretaris ten onrechte heeft overwogen dat het belang van de overheid bij een eerste toelating meestal zwaarder weegt dan het belang van de vreemdeling. Ook heeft de staatssecretaris een te zwaar negatief gewicht toegekend aan de economische belangen van de Nederlandse Staat. Ook heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd waarom aan het bestaan van de objectieve belemmering geen doorslaggevend gewicht toekomt. Eiseres verwijst daarbij naar het arrest M.A. tegen Denemarken [4] , waaruit blijkt dat, naarmate langer op gezinshereniging wordt gewacht, er in de belangenafweging meer gewicht toekomt aan de objectieve belemmering om het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen. Verder had de staatssecretaris de hechte, persoonlijke banden tussen referent en eiseres in het voordeel van eiseres moeten meewegen. Eiseres betoogt daarnaast dat de staatssecretaris de aard en de ernst van haar medische aandoeningen ten onrechte niet heeft onderkend en dat ten onrechte geen waarde is gehecht aan het argument dat er in Syrië sprake is van een slechte situatie omtrent de gezondheidszorg. [5]
10.1
Dit betoog slaagt. De rechtbank zal hieronder uitleggen waarom dat zo is.
10.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de staatssecretaris de algemene (veiligheids)situatie in Syrië niet heeft betrokken bij de beoordeling. In het bestreden besluit is expliciet overwogen dat deze omstandigheid niet in de belangenafweging wordt betrokken, omdat niet is gebleken welke persoonlijke belemmeringen hieruit voortvloeien. Nog afgezien van de omstandigheid dat bij de belangenafweging niet alleen ‘persoonlijke belemmeringen’ relevant zijn, kan de staatssecretaris de situatie in Syrië niet buiten beschouwing laten. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is de staatssecretaris gehouden de algemene veiligheidssituatie in een land mee te wegen in de belangenafweging. Hieruit volgt dat het niet voldoende is om de veiligheidssituatie alleen te betrekken in het kader van de objectieve belemmering, zoals ter zitting namens de staatssecretaris is gesteld. Dit aspect is dan ook ten onrechte niet in de belangenafweging betrokken. In die zin is de belangenafweging niet volledig geweest.
10.3.
Over de weging van de betrokken belangen en of er een fair balance heeft plaatsgevonden, is het volgende van belang.
Eerste toelating
10.3.1.
Eiseres heeft nog nooit een verblijfsvergunning in Nederland gehad, wat maakt dat sprake is van een eerste toelating. Uit vaste rechtspraak van het EHRM [6] volgt – zoals de staatssecretaris terecht opmerkt – dat bij een eerste toelating slechts in uitzonderlijke omstandigheden bescherming onder artikel 8 van het EVRM aan de vreemdeling toekomt. Niet is gebleken dat zulke omstandigheden zich voordoen in onderhavig geval. De staatssecretaris heeft zich dus niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de belangen van de Nederlandse overheid in zo’n geval zwaarder wegen.
De belangen van de Nederlandse overheid/het economisch belang
10.3.2.
In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris erop gewezen dat de belangen van de Nederlandse overheid kunnen zijn gelegen in het beschermen van het economisch welzijn, de openbare orde, de rechten en vrijheden van anderen en de volksgezondheid van het land. Om die reden mag niet iedereen zich zomaar in Nederland vestigen.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris alleen heeft gewezen op het Nederlands economisch belang. Andere (mogelijke) Nederlandse belangen zijn niet betrokken in de belangenafweging en zijn dus (kennelijk) niet van belang voor de belangenafweging.
10.3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd waarom het economische belang van de Staat in het geding is. In dit verband is van belang dat uit jurisprudentie van het EHRM [7] – waar ook eiseres naar heeft verwezen – volgt dat bij de vraag of het economische belang in het geding is, alle omstandigheden in dat verband moeten worden betrokken.
De staatssecretaris heeft aangevoerd dat eiseres een zelfstandig recht heeft op een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomsweg (AOW). Maar eiseres wijst er terecht op dat zij vrijwel geen rechten heeft opgebouwd en dat haar AOW-uitkering zeer laag zal zijn. Eiseres heeft mogelijk wel recht op een aanvullende bijstandsuitkering maar het staat geenszins vast dat daar om verzocht zal worden. Het is immers de intentie van referent en zijn vader om in de kosten van haar levensonderhoud te voorzien. In dit verband is ook van belang dat de kinderen van eiseres samen op dit moment alle de kosten van haar levensonderhoud voorzien. De staatssecretaris wijst daar ook op in het bestreden besluit. De rechtbank kan de staatssecretaris dan ook niet volgen in zijn argument dat referent en zijn ouders niet hebben onderbouwd dat zij de verantwoordelijkheid willen nemen voor de (financiële) zorg van eiseres.
10.3.4.
De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank wel voldoende gemotiveerd dat aannemelijk is dat eiseres, als zij in Nederland is, (mogelijk) een beroep zal doen op de openbare kas als het gaat om haar zorgkosten. Ook als zij een zorgkostenverzekering heeft, zullen deze direct of indirect voor rekening van de overheid zullen komen. [8] De staatssecretaris heeft het economische belang van de Nederlandse staat daarom in het nadeel van eiseres mogen meewegen.
Objectieve belemmering
10.3.5.
Niet in geschil is dat er sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven, dat eiseres met referent heeft, in het land van herkomst uit te oefenen.
10.3.6.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat hij deze omstandigheid kenbaar in de belangenafweging, en in het voordeel van eiseres, heeft meegewogen. Hoewel aan het aannemen van een objectieve belemmering in beginsel veel gewicht toekomt, betekent het bestaan hiervan, of het bestaan van een ‘certain degree of hardship’, niet zonder meer dat er sprake is van een schending van artikel 8 EVRM. Ook hoeft dit niet van doorslaggevend belang te zijn in de belangenafweging. De Afdeling heeft weliswaar in een andere zaak geoordeeld [9] dat de belangenafweging in het voordeel van de vreemdeling dient uit te vallen als sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen en dat de staatssecretaris in die zaak geen ‘fair balance’ had getroffen tussen de belangen van betrokkenen en het economische belang van Nederland, maar in die zaak liggen de feiten anders dan in onderhavige zaak. Zo is in die zaak – anders dan in de zaak van eiseres – sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en is niet in geschil dat de vreemdeling ernstig ziek en hulpbehoevend is. Eiseres kan daarom geen geslaagd beroep doen op die zaak.
10.3.7.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris terecht stelt dat een objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen, niet zonder meer betekent dat alleen daarom de belangenafweging in het voordeel van eiseres uitvalt. De staatssecretaris heeft echter onvoldoende kenbaar gemaakt welk gewicht hij aan deze omstandigheid toekent en ook waarom hij daar niet meer belang aan toekent in relatie tot de duur van deze objectieve belemmering. De staatssecretaris heeft ter zitting erkend dat de omstandigheid dat een objectieve belemmering bestaat zwaarder dient mee te wegen naarmate deze langer duurt, zoals volgt uit het arrest M.A. tegen Denemarken. In het bestreden besluit is hier echter geen aandacht aan geschonken, terwijl daartoe wel aanleiding was. In dit verband wijst de rechtbank er op dat er geen aanwijzingen zijn dat de objectieve belemmering op korte of middellange termijn zal ophouden te bestaan, terwijl de levensverwachting van eiseres, gezien haar leeftijd en haar gezondheid, relatief kort is.
Er is daarom sprake van een motiveringsgebrek op dit punt.
Overigens is, anders dan in het verweerschrift is gesteld, in dit verband niet relevant dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar zoon en schoondochter. Er zijn immers (wel) hechte persoonlijke banden tussen eiseres en referent.
Aard en intensiteit van het gezinsleven
10.3.8
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de hechte en persoonlijke banden tussen eiseres en referent betrokken zijn in de belangenafweging. Dat er hechte persoonlijke banden zijn aangenomen, maar dat de belangenafweging toch in het nadeel van eiseres is uitgevallen maakt niet dat het bestreden besluit innerlijk tegenstrijdig is. De stelling dat de moeder van de schoondochter van eiseres tijdelijk helpt en niet als alternatief kan worden gezien voor de zorg van de naaste gezinsleden is niet nader onderbouwd, zodat de staatssecretaris die stelling niet volgt.
10.3.9.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris op een onjuiste manier de aard en intensiteit van het gezinsleven bij de belangenafweging heeft betrokken. Door de staatssecretaris wordt erkend dat er sprake is van hechte en persoonlijke banden tussen eiseres en referent. Dat referent nu meerderjarig is en dat zijn beide ouders in Nederland wonen, zoals overwogen in het bestreden besluit, doet niets af aan de aard en intensiteit van het gezinsleven. Niet valt in te zien waarom er enerzijds wel sprake kan zijn van hechte en persoonlijke banden (en van gezinsleven) maar dat hieraan anderzijds (veel) minder gewicht toekomt bij de factor ‘aard en intensiteit van het gezinsleven’. De staatssecretaris suggereert dat de aard en intensiteit van het gezinsleven minder zijn geworden omdat referent – door het tijdsverloop, de aanwezigheid van zijn ouders (die er overigens ook waren in Syrië en ondanks dat zijn er hechte, persoonlijke banden aangenomen) – minder afhankelijk is geworden van zijn grootmoeder, maar dat is verder niet onderbouwd of toegelicht door de staatssecretaris. En bovendien, ook al zou dat zo zijn, dan zegt dat niet per definitie ook iets over de aard en intensiteit van de band van eiseres met referent: in het bestreden besluit is daar ten onrechte niet op ingegaan.
Uit vaste rechtspraak [10] volgt dat niet alleen gekeken moet worden naar de vraag of er een objectieve belemmering bestaat om het familieleven in het land van herkomst uit te oefenen, maar ook of het uitoefenen van het gezinsleven in Syrië een ‘certain degree of hardship’ oplevert. De rechtbank neemt aan dat daar namens eiseres een beroep op werd gedaan ter zitting, door de verwijzing naar ‘humanitaire gronden’. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit ten onrechte niet kenbaar meegenomen of dit besluit een ‘certain degree of hardship’ oplevert en, zo ja, welk gewicht daaraan toekomt in de belangenafweging.
Overige omstandigheden
10.3.10
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk gemaakt heeft dat zij geen toegang heeft tot de gezondheidszorg in Syrië. Het artikel dat door eiseres is aangehaald, ziet op de algehele situatie in Syrië en is niet toegespitst op haar individuele situatie. Daarnaast heeft eiseres een aantal artsenbriefjes overgelegd, waaruit blijkt dat de artsen in Syrië, ondanks de situatie aldaar, kennelijk toch de middelen en kennis hebben om een zeldzame aandoening als myxoma cordis te kunnen diagnosticeren. Verder blijkt uit het feit dat eiseres artsenbriefjes heeft overgelegd ook dat zij kennelijk de mogelijkheid heeft om naar het ziekenhuis of een arts toe te gaan wanneer dat nodig is. Uit het overgelegde artikel volgt dat mensen met levensbedreigende of ernstige chronische ziektes in Syrië een verhoogd risico lopen te sterven of complicaties op te lopen. Uit de overgelegde medische verklaringen van eiseres volgt niet dat zij dergelijke klachten heeft. In dat kader merkt de staatssecretaris nog op dat als in Syrië, door bijvoorbeeld de algemene situatie, bepaalde zorg niet mogelijk is dit niet anders was geweest als referent, de zoon en de schoondochter en eiseres bij elkaar waren geweest.
10.3.11.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom wordt getwijfeld aan de authenticiteit van de medische stukken op basis van het niet volledig leesbaar zijn van deze stukken. Niet valt in te zien waarom uit een verwijzingsbrief van een arts zou moeten blijken op basis waarvan de diagnose is gesteld. In een procedure als deze, waar het niet gaat om de exacte beoordeling van de medische situatie in verband met uitstel van vertrek of een verblijfsvergunning op medische gronden, gaat het te ver om dergelijke informatie te verlangen. De staatssecretaris heeft zich wel op het standpunt mogen stellen dat uit de medische stukken niet blijkt tot welke problemen de diagnose daadwerkelijk leidt en welke medische zorg eiseres daarom nodig heeft. Hoewel uit de door eiseres overgelegde informatie van het UOSSM naar voren komt dat de situatie omtrent de gezondheidszorg in Syrië zorgelijk is en dat er een groot risico bestaat dat mensen met levensbedreigende of ernstige chronische ziektes zullen sterven of complicaties zullen oplopen, betekent dit niet zonder meer dat dit ook geldt voor eiseres. De staatssecretaris wijst er terecht op dat eiseres, ondanks dat de situatie omtrent de gezondheidszorg in Syrië zorgelijk is, wel toegang heeft tot de medische zorg. Dit aspect is dus voldoende, en niet ten onrechte in het nadeel van eiseres, in de belangenafweging meegewogen.
10.4.
De rechtbank concludeert, gelet op hetgeen is overwogen onder 10.2 tot en met 10.3.11 dat niet alle feiten en omstandigheden zijn betrokken bij de beoordeling en dat de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd heeft dat sprake is van een ‘fair balance’ tussen het belang van eiseres om het gezinsleven met referent uit te oefenen enerzijds en het Nederlands belang dat gediend is bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid uit oogpunt van (uitsluitend) economisch belang anderzijds,
Heeft eiseres recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?
11. Eiseres betoogt dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM. Er is inmiddels ruim twee en een half jaar verstreken sinds de aanvang van de procedure op 16 februari 2021. Eiseres verzoekt daarom om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
11.1.
Ter zitting heeft de staatssecretaris erkend dat de redelijke termijn is overschreden.
11.2.
De rechtbank is met partijen van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden. Volgens vaste rechtspraak [11] begint de termijn in reguliere zaken te lopen vanaf het moment dat een rechtsmiddel wordt ingesteld. In dit geval is dat met het indienen van het bezwaar. Dat betekent dat de termijn is gaan lopen vanaf 16 februari 2021. Vervolgens is het de vraag hoe lang deze redelijke termijn bedraagt. Volgens vaste rechtspraak [12] bedraagt de redelijke termijn twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk en twee jaar voor de fase in hoger beroep. Inmiddels is ruim twee jaar verstreken en is de redelijke termijn overschreden met bijna acht maanden. Eiseres heeft daarom recht op een immateriële schadevergoeding.
Beoordeeld moet worden aan wie de overschrijding van de redelijke termijn moet worden toegerekend. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit ruim veertien maanden na de indiening van het bezwaarschrift genomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn volledig aan hem is toe te rekenen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd en de rechtbank de staatssecretaris opdraagt op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van acht weken.
13. Omdat het beroep gegrond is, bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris daarom in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde rechtmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
14. Bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding heeft als uitgangspunt te gelden dat voor elk half jaar (of een gedeelte daarvan) dat de redelijke termijn is overschreden een vergoeding voor immateriële schade van € 500 wordt toegekend. Zoals hiervoor overwogen, bedraagt de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak bijna acht maanden. De schadevergoeding aan eiseres bedraagt daarom € 1.000. De rechtbank zal de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordelen tot betaling van deze schadevergoeding, nu de overschrijding van de redelijke termijn volledig aan hem toe te rekenen is.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen acht weken opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiseres;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding toe en veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot het betalen van de schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 1.000,-;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
€ 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003 en ABRvS 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1984.
4.EHRM 11 juli 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0709 (
5.Eiseres verwijst hierbij naar informatie van Union of Medical Care and Relief Organisations (UOSSM).
6.Zie o.a. EHRM 3 oktober 2014, nr. 12738/10, r.o. 108 (
7.EHRM 26 april 2007, ECLI:CE:ECHR:2007:0426JUD001635103 (
8.ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:345.
9.ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:345.
10.Zie o.a. EHRM 3 oktober 2014, nr. 12738/10 (
11.Zie bijvoorbeeld ABRvS 30 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW1467, r.o. 2.2.2; ABRvS 7 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM0214, r.o. 2.5.1.
12.ABRvS 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, r.o. 4.2 en 4.3.