ECLI:NL:RBDHA:2023:16956
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag en beslistermijnen
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, die zich niet kon verenigen met het feit dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn asielaanvraag op 30 oktober 2022 ingediend en stelde dat de beslistermijn niet geldig was verlengd door het besluit WBV 2022/22, dat op 27 september 2022 in werking trad. Eiser voerde aan dat hij verweerder niet prematuur in gebreke had gesteld en verzocht de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren en verweerder te dwingen alsnog een besluit te nemen, met een rechterlijke dwangsom.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ingebrekestelling van eiser, die op 10 mei 2023 was ingediend, te vroeg was. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van 24 maart 2023, waarin was vastgesteld dat de beslistermijnen van asielaanvragen die op 27 september 2022 nog niet waren verstreken, met negen maanden waren verlengd. Dit betekende dat verweerder uiterlijk op 30 januari 2024 op de aanvraag van eiser moest beslissen. Aangezien de ingebrekestelling niet voldeed aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen, verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.
De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier V.M. de Waard, en werd op 26 juni 2023 openbaar gemaakt.