ECLI:NL:RBDHA:2023:16963

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
NL23.14135
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over niet tijdig beslissen op asielaanvraag en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft op 20 april 2023 verweerder in gebreke gesteld, nadat de beslistermijn was verstreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser sinds 8 februari 2022, en dat verweerder binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een besluit had moeten nemen. Aangezien dit niet is gebeurd, verklaart de rechtbank het beroep kennelijk gegrond.

De rechtbank heeft besloten dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Indien verweerder deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, omdat eiser juridische bijstand heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, omdat dit in deze situatie niet nodig was.

De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 9 augustus 2023. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, en de rechtbank heeft de beslissing genomen in het belang van zowel eiser als verweerder, waarbij de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming is benadrukt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.14315
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.C. Kaptein), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?
3. De beslistermijn na een Dublin-claim vangt op grond van artikel 42, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) aan op de datum dat wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor het verzoek. Op 8 februari 2022 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat het voor verweerder niet mogelijk is geweest om eiser tijdig aan Slovenië over te dragen. Daarmee is Nederland op 8 februari 2022 verantwoordelijk geworden voor de asielaanvraag van eiser en is zijn aanvraag opgenomen in de nationale procedure. Verweerder moet uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld op 20 april 2023, door verweerder ontvangen op 21 april 2023. Dit is na het verstrijken van de beslistermijn. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
aanvraag.
4. De rechtbank verklaart het beroep daarom kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
5. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.3 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.4
6. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eiser inmiddels een nader gehoor heeft gehad.
7. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. Om zowel recht te doen aan het belang van eiser bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van verweerder om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een uiterlijke beslistermijn opleggen van acht weken. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het feit dat verweerder nog een voornemen moet nemen en dat eiser daarop vervolgens nog zijn zienswijze mag geven, voordat verweerder een besluit neemt. De rechtbank verwijst daarbij ook naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 juli 20205.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
8. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de uitspraak van 30 november 20226 geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.7
9. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
Conclusie en gevolgen
3 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
4 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb
7 Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb.
10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
11. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van V.M. de Waard, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 augustus 2023

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.