ECLI:NL:RBDHA:2023:17016

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
NL23.31771
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling en de verplichtingen van de staatssecretaris

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde via een beeldverbinding aanwezig waren. Na het heropenen van het onderzoek op 18 oktober 2023, heeft de staatssecretaris aanvullende informatie verstrekt, waarop eiser heeft gereageerd. Op 24 oktober 2023 vond een tweede zitting plaats.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris eiser rechtmatig in bewaring heeft gesteld. Eiser betoogde dat de ophouding te lang had geduurd, maar de rechtbank oordeelt dat de maximale termijn van zes uur niet is overschreden. De staatssecretaris had de ophouding correct berekend vanaf het moment dat eiser op de plaats van verhoor aankwam. De rechtbank wijst erop dat de tijd van overbrenging niet meetelt voor de ophoudingstermijn.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris niet verplicht was om het formulier M122 uit te reiken, omdat eiser op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000 in bewaring is gesteld. Eiser voerde ook aan dat hij niet correct was geïnformeerd over zijn rechten, maar de rechtbank concludeert dat dit gebrek niet heeft geleid tot onrechtmatigheid van de bewaring, aangezien eiser alsnog beroep heeft ingesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31771

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. K.J. Diender & mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 2 oktober 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, via een beeldverbinding, de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.2.
De rechtbank heeft op 18 oktober 2023 het onderzoek heropend en de staatssecretaris om nadere informatie verzicht. De staatssecretaris heeft die informatie verstrekt, eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2023 nogmaals op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, via een beeldverbinding, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling van de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de staatssecretaris eiser op rechtmatige wijze opgehouden?
4. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat de ophouding te lang heeft geduurd. Eiser betoogt dat de ophouding is aangevangen op 1 oktober 2023 om 21.13 uur. Nu eiser op 2 oktober 2023 om 14.20 uur in bewaring is gesteld heeft de ophouding langer dan 6 uur geduurd. De staatssecretaris neemt ten onrechte de aankomst op de plaats van verhoor, te weten op 2 oktober 2023 om 8.45 uur, als beginpunt voor de ophouding. Er heeft namelijk geen staandehouding plaatsgevonden zodat, gelet op paragraaf A2/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), het tijdstip van ophouding aansluit op de strafrechtelijke heenzending. In eisers geval is dit op 1 oktober 2023 om 21.13 uur. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat de overbrenging naar de plek bestemd voor verhoor, gelet op de beperkte afstand tussen de locaties, onredelijk lang heeft geduurd.
4.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de maximale termijn van ophouding, 6 uur, niet is overschreden. Anders dan eiser stelt is de ophouding aangevangen op het moment dat eiser aankwam op de plek bestemd voor verhoor, te weten op 2 oktober 2023 om 8:45 uur. Dat er geen staandehouding heeft plaatsgevonden maakt dit volgens de staatssecretaris niet anders. De tijd tussen de strafrechtelijke heenzending, 1 oktober 2023 om 21.13 uur en de aankomst op de plek van verhoor, op 2 oktober 2023 om 8:45 uur is gebruikt om eiser over te brengen naar een plek bestemd voor verhoor. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat de duur van de overbrenging naar een plaats bestemd voor verhoor niet aan een maximum is verbonden. [1]
4.2.
Uit paragraaf van de A2/2.4 van de Vc 2000 volgt dat er geen vreemdelingrechtelijke staandehouding nodig is en er gelijk kan worden overgegaan tot ophouding, mits het tijdstip van ophouding gelijk is aan, of direct aansluit op, het tijdstip van einde detentie of strafrechtelijke heenzending. Verder volgt uit paragraaf A2/2.5 van de Vc 2000 dat de termijn van ophouding aanvangt bij de aankomst van de opgehouden persoon op de plaats van ophouding. Bij het overbrengen van de opgehouden persoon telt de tijd niet mee.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van ophouding blijkt dat eiser op 1 oktober 2023 om 21:13 uur strafrechtelijk is heengezonden. De staatssecretaris heeft in beroep toegelicht dat de (reguliere) politie vervolgens telefonisch contact heeft opgenomen met de vreemdelingenpolitie met de vraag of eiser overgedragen kon worden vanuit het strafrecht naar het vreemdelingenrecht. Daarop is (telefonisch) akkoord gegeven. Eiser is op dat moment niet fysiek overgedragen aan de vreemdelingenpolitie, maar door de (reguliere) politie overgebracht naar Cellencomplex Zuid-Oost Amsterdam om daar de nacht door te brengen. Uit het proces-verbaal van ophouding blijkt dat hij daar op 2 oktober 2023 om 00:15 uur aankwam. In de ochtend is eiser opgehaald door de vreemdelingenpolitie en overgebracht naar een plaats van verhoor, te weten de [adres] te Amsterdam. Hier kwam hij om 8:45 uur aan. Hier is eiser gehoord om 13:45 uur. Eiser is op 2 oktober 2023 om 14:20 uur in bewaring gesteld.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de maximale termijn van ophouding niet is overschreden. Uit vaste rechtspraak volgt namelijk dat de termijn van de vreemdelingrechtelijke ophouding een aanvang neemt op het moment dat de vreemdeling is aangekomen op de plaats bestemd voor verhoor. [2] Dit was in eisers geval op 2 oktober 2023 om 8:45 uur. Dat eiser niet is staandegehouden alvorens hij is opgehouden maakt dit niet anders. Anders dan eiser stelt volgt uit paragraaf A2/2.4 van de Vc 2000 niet dat de aanvang van de termijn van ophouding altijd gelijk is aan strafrechtelijke heenzending. Deze paragraaf spreekt immers over het tijdstip van ophouding, in deze zaak op 1 oktober 2023 om 21.13 uur, en niet over de aanvang van de ophoudingstermijn. Dit begrip wordt nader uitgewerkt in paragraaf A2/2.5 van de Vc 2000. Hieruit volgt dat de tijd van overbrenging van een persoon niet meetelt bij de ophoudingstermijn. Verder is van belang dat in de uitspraak van de Afdeling van 28 april 2011 [3] is overwogen dat de duur van de overbrenging naar een plaats bestemd voor verhoor niet aan een maximum is gebonden. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat de overbrenging met 11 uur en 30 minuten, gelet op de nachtrust, niet onredelijk lang heeft geduurd, ondanks dat het om een beperkte afstand gaat. De staatssecretaris mag namelijk tijd gegund worden om de overbrenging te regelen. [4] Vervolgens heeft de ophouding vanaf 8:45 uur niet langer dan de maximale termijn van uur zes uur geduurd. Hierin is dus geen onrechtmatigheid gelegen. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris eiser moeten meedelen dat hij aansluitend aan zijn strafrechtelijke detentie zou worden opgehouden?
5. Eiser voert aan dat er een gebrek kleeft aan de ophouding, aangezien uit het dossier niet blijkt dat het formulier M122 is uitgereikt. Ook nadat is gevraagd om de processtukken te overleggen, kon het formulier M122 niet worden overlegd. Het moet er volgens eiser daarom voor worden gehouden dat uitreiking niet heeft plaatsgevonden.
5.1.
Uit paragraaf A5/6.12 van de Vc 2000 volgt dat, als het voornemen bestaat om de vreemdeling in bewaring te stellen aansluitend aan strafrechtelijke detentie, de bevoegde ambtenaar aan de vreemdeling tijdens de strafrechtelijke detentie meedeelt dat hij bij beëindiging van zijn detentie op grond van artikel 50, derde lid, dan wel artikel 50a, eerste lid, van de Vw 2000 naar een plaats bestemd voor verhoor wordt overgebracht. Op de plaats bestemd voor verhoor wordt de vreemdeling vervolgens verder geïnformeerd over de te volgen procedure. Deze mededeling wordt gedaan door middel van een formulier M122. Hiervan moet verder proces-verbaal worden opgemaakt. Dit proces-verbaal is het model M105-A.
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal ophouding en onderzoek volgt dat de ophouding van eiser is geschied op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000. Uit het beleid genoemd in overweging 5.1 en rechtspraak van de Afdeling van 26 juli 2021 [5] volgt dat paragraaf A5/6.12 van de Vc 2000 niet op eiser van toepassing is, aangezien hij is opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000. Het formulier M122 hoeft dus niet te worden uitgereikt aan eiser. Hiervan is dan ook terecht geen proces-verbaal opgemaakt.
Heeft de staatssecretaris voldaan aan zijn verplichting uit artikel 5.3 van het Vb 2000?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de verplichting om hem schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte te brengen van de redenen van zijn inbewaringstelling en de mogelijkheid om daartegen, zo nodig met gratis rechtsbijstand, in beroep te gaan. Aan eiser is weliswaar een informatiefolder in het [taal] uitgereikt, maar deze is niet terug te vinden in het dossier. Daarbij valt niet na te gaan wat de inhoud van deze informatiefolder is en bovendien moet (ook) aan eiser worden uitgelegd dat hij met gratis rechtsbijstand in beroep kan gaan.
6.1.
Dit betoog slaagt. Uit de maatregel van bewaring blijkt dat de staatssecretaris aan eiser de ‘informatiefolder inbewaringstelling’ in de [taal] taal heeft uitgereikt. In het dossier bevindt zich, anders dan de staatssecretaris op zitting heeft toegelicht, geen informatiefolder. Eiser wijst er daarom terecht op dat niet valt vast te stellen of de staatssecretaris de informatiefolder daadwerkelijk heeft uitgereikt en heeft voldaan aan zijn verplichting uit artikel 5.3 van het Vb 2000. Ook de toelichting van de staatssecretaris op zitting dat de maatregel zelf op schrift is gesteld en eiser bij de inbewaringstelling mondeling, met behulp van een tolk, is gewezen op de mogelijkheid om beroep tegen de maatregel in te stellen, maakt niet dat is voldaan aan de verplichting uit artikel 5.3 van het Vb 2000. De maatregel zelf is namelijk in het Nederlands opgesteld en de mededeling dat eiser beroep kan instellen tegen de maatregel moet schriftelijk gebeuren. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de verplichting uit artikel 5.3 van het Vb 2000. De maatregel van bewaring is in zoverre gebrekkig.
6.2.
De rechtbank is echter van oordeel dat het voorgaande niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank weegt daarin mee dat eiser door het gebrek feitelijk niet in zijn belangen is geschaad, omdat hij vier dagen na het opleggen van de maatregel van bewaring (alsnog) beroep heeft ingesteld tegen deze maatregel.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8.1.
Omdat de rechtbank onder 6.1 een gebrek in de maatregel van bewaring heeft geconstateerd, moet de staatssecretaris de proceskosten van eiser vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 2.511,- ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting op 17 oktober, 0,5 punt voor de schriftelijke reactie van 19 oktober 2023 en 0,5 punt voor het bijwonen van de nadere zitting op 24 oktober 2023). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.511,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De staatssecretaris wijst in dit verband op ABRvS d.d. 19 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1105.
2.ABRvS 15 januari 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AH9607.
3.ABRvS 28 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ3803.
4.ABRvS 31 december 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AS2587
5.ABRvS 26 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1639.
6.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.