ECLI:NL:RBDHA:2023:17020

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
NL23.21810
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2023, wordt het beroep van eiser en zijn minderjarige zoon tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Roemenië als verantwoordelijke lidstaat werd aangewezen. De rechtbank heeft de zaak op 21 september 2023 behandeld, waarbij zowel de eiser als de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvullende zienswijze van eiser niet heeft betrokken in de besluitvorming, maar dat dit gebrek niet leidt tot vernietiging van het besluit, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit gebrek zijn belangen heeft geschaad. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Roemenië, omdat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de Roemeense autoriteiten de asielaanvraag van eiser niet adequaat zullen behandelen.

Eiser heeft echter niet aangetoond dat er een fundamenteel verschil in beschermingsbeleid bestaat tussen Nederland en Roemenië. De rechtbank stelt vast dat de bewijslast hiervoor bij eiser ligt en dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij in Roemenië geen bescherming zal krijgen. De rechtbank oordeelt verder dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de minderjarigheid van de zoon van eiser, wat leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank vernietigt het besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken opnieuw te beslissen op de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21810

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

mede namens zijn minderjarige kind,
[naam] ,v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. L.I. Siers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser en zijn minderjarige zoon tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 juli 2023 niet in behandeling genomen omdat Roemenië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak met zaaknummer NL23.21811 op 21 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser op de grond dat Roemenië verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag niet in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Roemenië een verzoek om terugname gedaan. Roemenië heeft dit verzoek aanvaard.
Is de aanvullende zienswijze onterecht niet betrokken in de besluitvorming?
5. Eiser stelt dat de door hem ingediende aanvullende zienswijze onterecht niet is betrokken in de besluitvorming. Op de zitting heeft eiser betoogd dat uit het bestreden besluit valt af te leiden dat de aanvullende zienswijze niet bekend was bij de staatssecretaris ten tijde van de besluitvorming.
6. De rechtbank is van oordeel dat, zoals de staatssecretaris ook op zitting heeft erkend, de aanvullende zienswijze van 20 juli 2023 niet bij de besluitvorming is betrokken. Dit leidt echter niet tot vernietiging van het bestreden besluit. De staatssecretaris heeft namelijk op zitting gereageerd op de aanvullende zienswijze en eiser heeft daarop op zijn beurt kunnen reageren. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn standpunt dat de aanvullende zienswijze niet afdoet aan het bestreden besluit, omdat eiser ook met die zienswijze niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een fundamenteel verschil in het beschermingsbeleid tussen Nederland en Roemenië. Daar gaat de rechtbank hieronder, in overweging 7.3, nader op in. Hoewel het bestreden besluit dus een gebrek bevat, in die zin dat de aanvullende zienswijze ten onrechte niet is meegenomen, ziet de rechtbank aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser is namelijk door het geconstateerde gebrek niet in zijn belangen geschaad, nu de zienswijze het besluit niet anders had gemaakt en eiser op zitting in de gelegenheid is gesteld te reageren op het standpunt van de staatssecretaris.
Mag de staatssecretaris ten aanzien van Roemenië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
7. Eiser betoogt verder dat er ten aanzien van Roemenië niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Roemeense autoriteiten hebben de asielaanvraag van eiser afgewezen op de grond dat hij alleen vanwege economische motieven asiel zou hebben aangevraagd, terwijl eiser bij de Roemeense autoriteiten verklaard heeft dat de reden van zijn asielaanvraag is gelegen in de oorlog in Syrië, de onveiligheid daar en de dienstplicht van zijn zoon. Ten aanzien van de asielprocedure stelt eiser dat er bij terugkeer een opvolgende aanvraag ingediend moet worden en dat deze geen schorsende werking heeft, waardoor eiser het risico loopt om tijdens de procedure uitgezet te worden. Volgens eiser zullen hij en zijn zoon in deze procedure ook hoogstwaarschijnlijk geen toegang hebben tot rechtsbijstand, waardoor er geen verzoek om een voorlopige voorziening kan worden ingediend om die uitzetting te voorkomen. Ook betoogt eiser dat bij een opeenvolgende aanvraag hij geen recht op materiële voorzieningen zal hebben. Eiser vindt het aannemelijk dat zijn aanvraag niet-ontvankelijk zal worden geacht, aangezien er feitelijk geen nova zijn. Hierdoor zal er na vijf dagen geen recht op opvang meer zijn. Eiser stelt dat dit gezien de Opvangrichtlijn en de minderjarigheid van zijn zoon een zeer onwenselijke situatie is. Ook stelt eiser dat hij in Roemenië tevergeefs heeft geklaagd over de medische voorzieningen. Hij vindt dat de bewijslast om aan te tonen dat hij over de medische voorzieningen in Roemenië heeft geklaagd te zwaar is. Ten aanzien van de opvangvoorzieningen wordt door eiser verwezen naar een brief van Vluchtelingenwerk en naar het AIDA-rapport, waaruit blijkt dat de opvanglocatie waar eiser verbleef onvoldoende is. Eiser stelt dat het feit dat er in Roemenië pushbacks plaatsvinden aan de grens voldoende is om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te kunnen gaan. Eiser wijst hierbij op het Klikaktiv rapport [2] , het AIDA-rapport en de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Amsterdam [3] en Utrecht [4] .
7.1.
Niet in geschil is dat Roemenië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielverzoek. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is daarbij het uitgangspunt en de Roemeense autoriteiten hebben door het accepteren van het terugnameverzoek toegezegd de asielaanvraag van de eiser in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen en internationale verplichtingen. De Afdeling heeft, ook recent nog, geoordeeld dat ten aanzien van Roemenië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [5] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Roemeense autoriteiten een nieuw verzoek om internationale bescherming niet zullen behandelen overeenkomstig de (internationale) verplichtingen. Gelet op het claimakkoord mag er ook van worden uitgegaan dat de Roemeense autoriteiten een verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling nemen. De staatssecretaris gaat er daarbij ook terecht vanuit dat eiser zich bij voorkomende problemen bij het indienen van de asielaanvraag kan wenden tot de daartoe geëigende (hogere) autoriteiten in Roemenië. Niet gesteld of gebleken is dat die mogelijkheid voor eiser niet bestaat. Tot slot stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat uit de rechtspraak volgt dat eiser hoogstens vijf dagen zonder opvang komt te zitten – voor zover dit al zo is – en dat dit niet betekent dat de staatssecretaris voor Roemenië niet langer mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [6] Het genoemde AIDA-rapport doet hier niet aan af, omdat dit rapport geen concrete aanwijzingen geeft dat er ten opzichte van Roemenië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
7.2.
De rechtbank overweegt verder dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat ten aanzien van Roemenië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dus ook dat de gestelde pushbacks ook gelden voor Dublinclaimanten. Het Klikaktiv-rapport geeft hiervoor te weinig aanknopingspunten, aangezien het rapport vier Dublinclaimanten betreft die stellen te zijn uitgezet over een periode van twee jaar, waarvan er in één zaak documenten zijn aangevoerd die de uitzetting onderbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet voldoende concreet bewijs om te kunnen concluderen dat er sprake is van een reëel risico op pushbacks bij Dublinclaimanten. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, is teruggekomen van de uitspraak van 3 februari 2023 waar eiser naar verwijst en waarin zij oordeelde dat het Klikaktiv-rapport voldoende aanknopingspunten opleverde voor twijfel aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [7] De staatssecretaris gaat er verder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ook hier terecht vanuit dat eiser zich bij voorkomende problemen kan wenden tot de daartoe bevoegde (hogere) autoriteiten. Dit geldt voor de gestelde problemen van eiser met betrekking tot de asielprocedure, de rechtsbijstand, de medische voorzieningen en de opvang. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Fundamenteel verschil in het beschermingsbeleid
8. Eiser stelt dat sprake is van een fundamenteel verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Roemenië. Eiser betoogt dat hij algemene informatie heeft overgelegd waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Het verschil is volgens eiser dat hieruit blijkt dat in Nederland op basis van de algemene situatie in beginsel bescherming wordt geboden aan mensen met de Syrische nationaliteit, terwijl in Roemenië op basis van de algemene situatie in beginsel geen bescherming wordt geboden. Ook stelt eiser dat hij niet in beroep is gegaan tegen de beslissing van de Roemeense migratiedienst omdat hem kenbaar was gemaakt dat dit geen zin zou hebben en hij geen rechtsbijstand kon krijgen omdat dit alleen op betaalde basis mogelijk is. Om die reden kan er geen uitspraak van de Roemeense rechter die betrekking heeft op eiser worden overgelegd. Eiser meent dat met algemene informatie voldoende aannemelijk is te maken dat de rechterlijke procedure in Roemenië niet effectief is. Eiser stelt zich hiermee op het standpunt dat dit verschil evident en fundamenteel van aard is. Hierdoor is het volgens eiser aan de staatssecretaris om alle twijfel over een mogelijk reëel risico op (indirect) refoulement bij overdracht weg te nemen, alvorens van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
8.1.
De rechtbank overweegt dat uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 juli 2022 volgt dat de bewijslast voor het aantonen van een fundamenteel verschil in beschermingsbeleid bij eiser ligt. [8] Uit die uitspraken volgt dat, om aan de bewijslast te voldoen, hij ten eerste algemene informatie moet overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is – dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag – dat eiser in de verantwoordelijke lidstaat op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Alleen dan kan wegens het verschil in beschermingsbeleid sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid in de zin van het Jawo-arrest, punt 91 tot 93, haalt. [9] Daarnaast moet een vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren brengen die erop wijzen dat niet alleen het bestuursorgaan, maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement. Dat kan de vreemdeling in de eerste plaats doen door een voor hem negatieve uitspraak van de hoogste rechter in de verantwoordelijke lidstaat over te leggen waaruit volgt dat die rechter van oordeel is dat hij kan terugkeren naar het land van herkomst. Ook kan de vreemdeling het ontbreken van bescherming door de rechter in de verantwoordelijke lidstaat aannemelijk maken door algemene informatie over te leggen waaruit volgt dat de rechterlijke procedure in de verantwoordelijke lidstaat niet effectief is. Het bestuursorgaan en de rechterlijke instantie in de verzoekende lidstaat mogen er immers in beginsel op vertrouwen dat in de verantwoordelijke lidstaat het recht op een daadwerkelijk en doeltreffend rechtsmiddel in de ontvangende lidstaat is gewaarborgd. Wanneer eiser aan die bewijslast heeft voldaan is het aan de staatssecretaris om alle twijfel over een mogelijk risico bij overdracht weg te nemen.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aan de bewijslast voldaan. Eiser heeft weliswaar met een vertaling van het afwijzende besluit in zijn asielprocedure in Roemenië, zoals is overgelegd bij de aanvullende zienswijze van 20 juli 2023, aannemelijk gemaakt dat zijn asielaanvraag is afgewezen, maar heeft – los van de vraag of eiser wel aannemelijk heeft gemaakt dat zijn asielaanvraag in Nederland in beginsel wél zou worden ingewilligd – niet met eigen of met algemene stukken onderbouwd dat de hoogste rechter in Roemenië dat ook goedkeurt. Eiser is tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag niet in (hoger) beroep bij de Roemeense rechter gegaan. De enkele stelling van eiser dat hem verteld is dat het zinloos was om in (hoger) beroep te gaan en dat hij geen recht op rechtsbijstand zou hebben, acht de rechtbank verder onvoldoende om aan te nemen dat het instellen van (hoger) beroep voor eiser niet mogelijk was. Het ligt verder op de weg van eiser om over die gang van zaken te klagen bij de Roemeense autoriteiten. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid voor hem niet bestond. Eiser heeft dus niet met informatie over zijn eigen procedure aannemelijk gemaakt dat hij in Roemenië in beginsel geen bescherming krijgt en dat de (hoogste) Roemeense rechter dat beleid ook goedkeurt. Eiser heeft dat naar het oordeel van de rechtbank ook niet met algemene informatie gedaan. Uit het overgelegde AIDA-rapport blijkt weliswaar dat er in 2022 467 uitspraken werden gedaan door regionale rechtbanken in het vreemdelingenrecht, en dat er daarvan 404 ongegrond waren, maar die cijfers zijn op geen enkele manier nader geduid. Zo blijkt uit deze cijfers niet op grond waarvan 404 uitspraken ongegrond werden verklaard en of dat was omdat de rechter het geldende beleid goedkeurt of dat daar een andere reden voor aanwezig was. Bovendien blijkt uit deze cijfers dat er ook 63 gegronde uitspraken waren. Hoewel ook die cijfers niet nader zijn geduid, kan daaruit dus niet worden afgeleid dat een eventueel (hoger) beroep bij voorbaat kans- of zinloos is. Nu eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een fundamenteel verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Roemenië, was de staatssecretaris ook niet gehouden daar nader onderzoek naar te doen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van bijzondere, individuele omstandigheden zoals genoemd in artikel 17 van de Dublinverordening?
9. Eiser betoogt dat bij de beoordeling van zijn asielrelaas onvoldoende rekening is gehouden met zijn bijzondere, individuele omstandigheden in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening. De staatssecretaris heeft dit volgens eiser niet meegenomen in het besluit, waardoor er sprake is van een ondeugdelijk gemotiveerd besluit. Volgens eiser zijn in dit verband met name de ervaringen van eiser en de minderjarigheid van zijn zoon van belang. Eiser betoogt dat de staatssecretaris dit in zijn geheel niet heeft betrokken.
9.1.
De rechtbank overweegt dat in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat dat de staatssecretaris terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening. Verder staat er – voor zover van belang – dat de staatssecretaris de bevoegdheid in ieder geval gebruikt in de situatie dat bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de staatssecretaris heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van de staatssecretaris terughoudend.
9.2.
De staatssecretaris heeft in het geval van een minderjarige eiser een actievere onderzoeksplicht. Dat betekent dat de staatssecretaris de belangen van de minderjarige zoon van eiser actief moet onderzoeken en mee moet wegen bij het nemen van het overdrachtsbesluit. De besluitvorming geeft van een dergelijke aanpak geen blijk. Zowel in het voornemen als in het bestreden besluit is namelijk op geen enkele wijze (kenbaar) meegewogen dat de zoon van eiser minderjarig is. Dat is een gebrek in de besluitvorming. Dat heeft de staatssecretaris ook op zitting erkend. De staatssecretaris heeft dat gebrek naar het oordeel van de rechtbank op zitting echter niet weten te herstellen door het standpunt in te nemen dat eisers zoon weliswaar minderjarig is, maar door zijn leeftijd van dertien jaar niet dusdanig minderjarig dat om die reden moet worden aangenomen dat hij bijzonder kwetsbaar is. Los van de vraag wanneer een minderjarige volgens de staatssecretaris ‘minderjarig genoeg’ is om aan te nemen dat hij bijzonder kwetsbaar is, is daarmee namelijk niet ingegaan op de belangen van eisers minderjarige zoon en de manier waarop de staatssecretaris die onderzocht heeft. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

10. De staatssecretaris heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij de asielaanvraag van eiser niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling neemt. Het beroep is om die reden gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen. De staatssecretaris zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken, tenzij binnen deze termijn wordt besloten en aan eiser wordt medegedeeld dat hij en zijn minderjarige zoon in de nationale procedure worden opgenomen.
11. Omdat het beroep gegrond is, moet de staatssecretaris de proceskosten vergoeden. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak, of binnen deze termijn te besluiten en aan eiser en zijn minderjarige zoon mee te delen dat zij worden opgenomen in de nationale procedure;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Klikaktiv, New developments on the Balkan Refugee route: illegal push backs from Romania to Serbia, December 2021.
3.Rb Den Haag 14 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3170.
4.Rb Den Haag 1 augustus 2023, ECLI:RBDHA:2023:12389.
5.Zie ABRvS 29 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1645 en ABRvS 12 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:110.
6.ABRvS 29 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1645, r.o. 5.2.
7.Rb Amsterdam 2 juni 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:2845.
9.Arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.