ECLI:NL:RBDHA:2023:17229

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
20/4828
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten eigen bijdragen rechtsbijstand onder de Participatiewet

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in Leidschendam-Voorburg, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de kosten van eigen bijdragen rechtsbijstand. De aanvraag werd op 16 januari 2020 door het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 4 juni 2020 ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres bijzondere bijstand heeft aangevraagd voor kosten die zijn gemaakt voor toevoegingen die ouder zijn dan 30 dagen. De rechtbank oordeelt dat het gemeentelijk beleid van verweerder, dat bepaalt dat bijzondere bijstand niet kan worden verstrekt voor kosten die ouder zijn dan 30 dagen, correct is toegepast. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op dit beleid rechtvaardigen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat onbekendheid met de beleidsregels geen bijzondere omstandigheid vormt. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, en is openbaar uitgesproken op 21 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4828

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. F.S. Jansen)
en
het college van burgemeester van wethouder van Leidschendam-Voorburg, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de kosten van eigen bijdragen rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 4 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met toestemming van partijen heeft er geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op 9 januari 2020 heeft eiseres bijzondere bijstand aangevraagd voor zesmaal de eigen bijdragen op de door de Raad voor de Rechtsbijstand (RvR) verleende civiele toevoegingen van in totaal € 978,-. De toevoegingen zijn verleend op 15 augustus 2019 (driemaal), 1 oktober 2019, 4 oktober 2019 en 29 november 2019.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdragen in het kader van verleende toevoegingen afgewezen. Dit besluit heeft verweerder na heroverweging gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat verlening van bijzondere bijstand op grond van het gemeentelijk beleid niet meer mogelijk is, omdat eiseres bijzondere bijstand heeft aangevraagd voor de eigen bijdragen van toevoegingen die ouder zijn dan 30 dagen. De situatie van eiseres geeft volgens verweerder ook geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen.
3. Eiseres is het niet met verweerder eens en doet een beroep op de hardheidsclausule. Volgens haar is de procedure om bijzondere bijstand aan te vragen bij verweerder te ingewikkeld en duurt de besluitvorming te lang. Eiseres heeft in december 2019 verweerder gebeld en gevraagd om haar een aanvraagformulier bijzondere bijstand te sturen. De aanvraag van dat formulier ligt daarmee voor de toevoeging van 29 november 2019 volgens eiseres binnen de 30 dagentermijn. Verweerder heeft haar in het telefoongesprek niet verteld dat de indieningstermijn 30 dagen bedraagt en de beleidsregels zijn ook niet gepubliceerd op de website van verweerder. Volgens eiseres heeft verweerder ook in strijd gehandeld met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
4.1 Het uitgangspunt is dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt over een periode voorafgaand aan de datum waarop de melding heeft plaatsgevonden. [1] Volgens vaste rechtspraak [2] kan van dit uitgangspunt worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Verweerder voert een buitenwettelijk begunstigend beleid dat bepaalt dat ook bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor kosten gemaakt tot dertig dagen voorafgaand aan de aanvraag. Dit staat in regel 2, achtste lid, van de Beleidsregels bijzondere bijstand en minimabeleid Leidschendam-Voorburg 2019. In het zevende lid staat dat verweerder van de beleidsregels kan afwijken, indien de omstandigheden en mogelijkheden van de persoon of zijn gezin daartoe aanleiding geven (hardheidsclausule).
4.2
Buitenwettelijke begunstigend beleid wordt door de bestuursrechter terughoudend getoetst. Er wordt alleen gekeken of verweerder het beleid consistent heeft toegepast. Dat heeft verweerder in dit geval gedaan. Aan eiseres zijn in de periode van 15 augustus 2019 tot en met 29 november 2019 toevoegingen verleend. Aan die toevoegingen is een eigen bijdrage verbonden. Zij heeft op 9 januari 2020 voor die kosten bijzondere bijstand aangevraagd. De kosten van de eigen bijdragen zijn dus meer dan dertig dagen voor de aanvraag gemaakt. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat in haar situatie sprake was van bijzondere omstandigheden. Onbekendheid met de beleidsregels is in ieder geval niet zo'n omstandigheid. De vraag of verweerder in dit geval toepassing had moeten geven aan artikel 4:84 van de Awb en gebruik had moeten maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid (de hardheidsclausule), blijft hier onbeantwoord. Het buitenwettelijke karakter van verweerders beleid brengt immers mee dat de bestuursrechtelijke toets terughoudend is. [3]
4.3
De overige beroepsgronden zijn een herhaling van wat eiseres in bezwaar al heeft aangevoerd. Verweerder is daarop in het bestreden besluit voldoende ingegaan en heeft deze gronden gemotiveerd weerlegd. Eiseres heeft niet nader onderbouwd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in het bestreden besluit onjuist dan wel onvolledig zou zijn.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
mr. V.A. Paul, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.zie artikel 44, eerste lid, van de Pw
2.zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 juni 2020; ECLI:NL:CRVB:2020:1328
3.CRvB van 8 november 2016; ECLI:NL:CRVB:2016:4251