In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. J.J. Eizenga, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vanwege het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft zijn aanvraag op 1 mei 2022 ingediend, en volgens de wet moet de Staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een besluit nemen. Deze termijn is echter verlengd met negen maanden, waardoor de beslissing uiterlijk op 1 februari 2023 genomen had moeten worden. Eiser heeft de Staatssecretaris op 2 augustus 2023 in gebreke gesteld, maar heeft pas meer dan twee weken later beroep ingesteld.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de Staatssecretaris niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft besloten om geen zitting te houden, aangezien dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. Indien de Staatssecretaris deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 209,25. Dit bedrag is gebaseerd op het feit dat eiser een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld en de zaak van zeer licht gewicht is. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt op 7 november 2023.