ECLI:NL:RBDHA:2023:17514

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
NL23.34153
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van asielzoeker en toekenning schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse asielzoeker, opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) terecht was opgelegd op zowel de a-grond als de b-grond. De rechtbank constateerde echter dat de Staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld in de asielprocedure, aangezien er pas op dag 22 een asielgehoor had plaatsgevonden. Hierdoor werd de maatregel van bewaring als onrechtmatig beoordeeld, en de rechtbank heeft de Staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.330,- aan de eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 23 dagen. Tevens werden de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 837,-. De uitspraak benadrukt het belang van voortvarendheid in asielprocedures en de rechten van asielzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34153

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.L. Crutzen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De gemachtigde van eiser heeft gronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 november 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is met bericht van verhindering niet verschenen. Op de rechtbank in Groningen is een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De staatssecretaris heeft de onderhavige maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a (a-grond) en b (b-grond), van de Vw. Indien aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser (a-grond) en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag (b-grond). De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag en gronden
4. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier volgt dat eiser op 9 november 2023 zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. De staatssecretaris heeft daarna 48 uur de tijd om de maatregel van bewaring om te zetten [1] . Ter zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat de maatregel van bewaring nog niet is omgezet en dat dit binnen de gestelde 48 uur zal plaatsvinden. Nu deze termijn van 48 uur op het moment van het sluiten van het onderzoek nog niet is verstreken, overweegt de rechtbank dat het opheffen van de maatregel van bewaring om die reden niet aan de orde is. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van bewaring terecht op basis van de a-grond van artikel 59b van de Vw is opgelegd. Voor de a-grond van artikel 59b van de Vw is vereist dat de identiteit of de nationaliteit van de vreemdeling met onvoldoende zekerheid bekend is en zich ten minste twee bewaringsgronden voordoen. De staatssecretaris stelt in de maatregel van bewaring terecht dat er onvoldoende zekerheid bestaat over de identiteit en nationaliteit van eiser, omdat hij geen enkel geldig document ter staving van die identiteit en nationaliteit heeft overgelegd. De rechtbank overweegt verder dat de gronden 3a, 3b, 3d, 3i, 4a, 4b, 4c en 4d in samenhang gezien en met de daarbij gegeven toelichting van de staatssecretaris, voldoende grond vormen voor het standpunt van de staatssecretaris dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft verklaard dat hij zonder documenten de Europese Unie (en Nederland) is ingereisd. Verder is eiser twee keer met onbekende bestemming vertrokken. De staatssecretaris heeft daarnaast ook aan eiser kunnen tegenwerpen dat eiser vanaf zijn binnenkomst in de Europese Unie (en Nederland) niet voldoende heeft meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, nu eiser al enige tijd in Europa is maar niet is gebleken van enige acties om aan documenten te komen. De stelling van eiser dat hij een Europees paspoort zou hebben (van Italië), heeft eiser geheel niet onderbouwd. Ook heeft eiser meermaals verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Nigeria. De enkele stelling van eiser dat hij nu wel wil terugkeren naar Nigeria is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Verder is eiser niet in het bezit van een document in de zin van artikel 4.21 van het Vb, heeft eiser geen vaste woon- of verblijfsplaats en beschikt eiser niet over voldoende middelen van bestaan.
4.1.
Daarnaast heeft de staatssecretaris de maatregel eveneens op de b-grond van artikel 59b van de Vw kunnen baseren. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [2] volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb opgenomen lichte en zware gronden – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. Uit overweging 4 volgt dat de gronden de maatregel kunnen dragen.
Lichter middel
5. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden was om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. De staatssecretaris heeft in dat kader zwaar kunnen meewegen dat eiser al eerder na het indienen van een asielaanvraag met onbekende bestemming is vertrokken en zijn asielprocedure niet heeft afgewacht. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. Eiser kan in het detentiecentrum medische hulp krijgen die gelijk is aan de medische hulp in de vrije maatschappij.
Zicht op uitzetting
6. De Afdeling heeft in de uitspraak van 6 juni 2016 [3] overwogen dat zicht op uitzetting geen voorwaarde is voor bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw. De staatssecretaris heeft deze passage ten overvloede opgenomen in de maatregel van bewaring.
Voortvarendheid
7. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de asielprocedure van eiser heeft gewerkt en motiveert dit als volgt. De rechtbank overweegt dat de termijn in artikel 59b, tweede lid, van de Vw moet worden gezien als een maximale termijn waarbinnen de staatssecretaris voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen dat eiser voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring wordt gehouden. De staatssecretaris is vanaf het moment van inbewaringstelling verplicht om voldoende voortvarend te handelen. [4] Eiser is op 19 oktober 2023 in bewaring gesteld en eerst op 9 november 2023 is een aanvang met de asielprocedure gemaakt. De handelingen die de staatssecretaris tijdens deze inbewaringstelling dient te verrichten en die worden betrokken bij de beoordeling of de staatssecretaris voortvarend werkt, is het horen van eiser over zijn asielmotieven en het beslissen of eiser bescherming behoeft. De staatssecretaris heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de procedure zo voortvarend als mogelijk is geweest, gelet op de capaciteitsproblemen waarmee de IND kampt. De rechtbank is echter van oordeel dat deze uitleg, die erop neerkomt dat een asielzoeker reeds 22 dagen (ruim 3 weken) in bewaring wordt gehouden alvorens deze te horen, in het geval van eiser niet volstaat. Alhoewel de asielprocedure mogelijk binnen de maximaal toegestane duur van de bewaring op deze grondslag had kunnen worden afgerond, laat dat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat het tijdsverloop dat is verstreken tussen de oplegging van de maatregel en de aanvang van het asielgehoor (als eerste handeling) zodanig lang is dat moet worden geoordeeld dat van voortvarend handelen geen sprake is. De rechtbank is daarom van oordeel dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring is vanaf 19 oktober 2023 onrechtmatig. De rechtbank heeft na het sluiten van het onderzoek vastgesteld dat de onderhavige maatregel van bewaring op 10 november 2023 is opgeheven.
9. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 23 dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel van 1 x € 130,- (verblijf politiecel) en 22 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 2.330,-.
10. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.330,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dit volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2017:504.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1156.