ECLI:NL:RBDHA:2023:17608
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering WW-uitkering op basis van wekeneis en referteperiode; geen indirecte discriminatie uitzendkrachten
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WW-uitkering. Eiser had op 14 augustus 2022 een WW-uitkering aangevraagd, met 8 augustus 2022 als de eerste dag van werkloosheid. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan de wekeneis, die vereist dat de werknemer in de referteperiode van 36 weken ten minste 26 weken één uur per week heeft gewerkt. De referteperiode werd vastgesteld van 29 november 2021 tot en met 7 augustus 2022.
Eiser betoogde dat de wijziging van de referteperiode in 1995, van 52 naar 36 weken, in strijd was met de solidariteitsgedachte, omdat uitzendkrachten hierdoor onevenredig benadeeld zouden worden. De rechtbank oordeelde echter dat de wetgeving op dit punt dwingend is en dat de wetgever rekening heeft gehouden met de gevolgen voor uitzendkrachten. De rechtbank volgde eiser niet in zijn betoog dat zijn situatie gelijkgesteld moest worden aan onbetaald verlof, aangezien hij na zijn ontslag niet in dienst was van een werkgever en zich bezig hield met persoonlijke projecten.
De rechtbank concludeerde dat eiser niet aan de wekeneis voldeed en dat het Uwv terecht de aanvraag voor de WW-uitkering had afgewezen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wettelijke eisen voor het verkrijgen van een WW-uitkering en de afwezigheid van indirecte discriminatie van uitzendkrachten.