In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser, een Pakistaanse nationaliteit houder, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Het betreft de beëindiging van zijn recht op tijdelijke bescherming, zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG, die op 4 september 2023 zou eindigen. De rechtbank heeft op 14 november 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op 2 november 2023 het terugkeerbesluit heeft ingetrokken, waardoor dit besluit niet meer onderdeel uitmaakt van de beoordeling van het beroep tegen het eerdere besluit van 23 augustus 2023.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris bevoegd is om de tijdelijke bescherming voor de groep derdelanders, waaronder eiser valt, te beëindigen. Dit is in lijn met een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank. De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming niet in strijd is met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel, en dat de staatssecretaris niet verplicht was om een individueel gehoor af te nemen. Eiser's argumenten over het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel worden door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeert dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming niet onevenredig is en dat eiser voldoende mogelijkheden heeft om zijn situatie te verbeteren, bijvoorbeeld door een asielprocedure te doorlopen of een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning in te dienen.
De rechtbank verklaart het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.