ECLI:NL:RBDHA:2023:1777

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
AWB 21/4821
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure inzake mvv-aanvraag voor nareis

Op 17 februari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak AWB 21/4821, waarin eisers, drie Eritrese kinderen, een verzoek om proceskostenvergoeding indienen na het intrekken van hun beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het primaire besluit, genomen op 26 juli 2017, wees de aanvraag van de referent voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van nareis van zijn kinderen af. Het bezwaar van eisers tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard. De gemachtigde van eisers trok het beroep in en vroeg om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, omdat de staatssecretaris niet in gebreke was gebleven. De rechtbank stelde vast dat de intrekking van het beroep niet het gevolg was van tegemoetkoming door de staatssecretaris, maar eerder van het ontbreken van toestemming voor een DNA-onderzoek door de (gestelde) moeder van de kinderen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet onrechtmatig had gehandeld en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/4821

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , eiser 1,

geboren op [geboortedatum 1] ,
V-nummer: [nummer 1]
[naam 2], eiser 2,
geboren op [geboortedatum 2] ,
V-nummer: [nummer 2]
[naam 3], eiseres,
geboren op [geboortedatum 3] ,
V-nummer: [nummer 3] ,
allen van Eritrese nationaliteit,
hierna te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 26 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van
de heer [naam 4] (referent) voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van nareis van zijn kinderen (eisers) afgewezen.
Bij besluit van 16 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers (kennelijk) ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij schrijven van 11 augustus 2022 heeft de gemachtigde van eisers het beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. Hierop heeft verweerder op 19 augustus 2022 schriftelijk gereageerd.
Een onderzoek ter zitting is met instemming van partijen achterwege gebleven met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie onder meer de uitspraken van 18 juli 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX1816) en 8 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1487), blijkt dat van tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb slechts sprake is, indien het bestuursorgaan een binnen de grenzen van het geding in het primaire besluit ingenomen standpunt heeft herzien en het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit alsnog heeft genomen op gronden die een erkenning van de onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit impliceren. Intrekking of wijziging van het besluit wegens nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, dan wel nadien verkregen informatie die buiten de onderzoekslast van het bestuursorgaan vallen, houdt geen tegemoetkomen in en vormt geen grond voor een proceskostenveroordeling.
3. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De rechtbank acht daarvoor het volgende van belang.
4. Op 20 oktober 2016 is namens referent ten behoeve van zijn minderjarige kinderen een mvv-aanvraag in het kader van nareis ingediend. Bij het primaire besluit is deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen namens eisers op 16 augustus 2017 gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit (kennelijk) ongegrond verklaard. Redengevend hiervoor is dat op 22 april 2021 een afspraak stond gepland voor een DNA-onderzoek, maar dat de (gestelde) moeder geen toestemmingsverklaring heeft willen ondertekenen en dat het gelet hierop voor verweerder niet mogelijk was om bedoeld DNA-onderzoek af te nemen.
4.1.
Bij schrijven van 10 juni 2022 heeft de gemachtigde van eisers de rechtbank verzocht om het beroep aan te houden, omdat namens eisers nieuwe mvv-aanvragen zijn ingediend en in die opvolgende procedure alsnog een DNA-onderzoek heeft plaatsgevonden waarvan de uitkomst positief is voor eisers. Gelet hierop heeft de rechtbank het verzoek om aanhouding gehonoreerd. Op 11 augustus 2022 heeft de gemachtigde van eisers het beroep ingetrokken met het gelijktijdige verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
4.2.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat voorafgaand aan het bestreden besluit geen adequaat onderzoek kon worden uitgevoerd naar de familierechtelijke relatie, omdat de (gestelde) moeder van eisers in eerste instantie geen toestemming heeft verleend voor een door verweerder voorgesteld DNA-onderzoek. Nu deze toestemming niet is verleend, terwijl dit wel een essentiële voorwaarde is voor het afnemen van DNA-onderzoek, heeft verweerder het bezwaar van eisers (kennelijk) ongegrond mogen verklaren. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is geweest. Dat na het bestreden besluit in een andere mvv-procedure alsnog toestemming is verleend voor het verrichten van een DNA-onderzoek, hetgeen vervolgens heeft geleid tot inwilliging van de (opvolgende) mvv-aanvragen, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat daarmee in onderhavige procedure sprake is van tegemoetkoming zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb en de hiervoor genoemde Afdelingsjurisprudentie. Er is dan ook geen aanleiding om verweerder tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.