ECLI:NL:RBDHA:2023:17875

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
NL23.28641
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en rechterlijke dwangsom na niet tijdig beslissen door staatssecretaris

In deze zaak heeft eiser op 30 april 2021 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 9 februari 2022 ongegrond verklaard, maar deze beschikking is op 15 juli 2022 ingetrokken. Eiser heeft de staatssecretaris op 18 november 2022 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Vervolgens heeft eiser op 8 februari 2023 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De rechtbank heeft op 20 april 2023 dit beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen, met een rechterlijke dwangsom van € 100,- per dag tot een maximum van € 7.500,-.

Eiser heeft op 12 september 2023 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet binnen de opgelegde termijn van acht weken een besluit heeft genomen, en dat de maximale termijn van 21 maanden uit de Procedurerichtlijn is verstreken. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris binnen vier weken na de uitspraak een besluit moet nemen, en legt een dwangsom op van € 200,- per dag met een maximum van € 15.000,- voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden.

De rechtbank heeft de staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.28641

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer [nummer]
(gemachtigde: mr. W. Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatsecretaris

Procesverloop

Eiser heeft op 30 april 2021 opnieuw een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiser bij brief van 9 februari 2022 ongegrond
verklaard. Deze beschikking is op 15 juli 2022 door de staatssecretaris ingetrokken.
Bij brief van 18 november 2022 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 8 februari 2023 (NL23.3960) beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Bij uitspraak van 20 april 2023 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van
8 februari 2023 gegrond verklaard en daarbij een beslistermijn van acht weken opgelegd.
Op 12 september 2023 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft daarop gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Eiser heeft op 30 april 2021 opnieuw een asielaanvraag ingediend. Hij heeft vervolgens op 8 februari 2023 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvraag. Bij uitspraak van 20 april 2023 heeft deze rechtbank en zittingsplaats dit beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Aan deze termijn heeft de rechtbank een rechterlijke dwangsom verbonden van € 100,- per dag met een maximum van € 7.500,-. De staatssecretaris moest, gelet op de uitspraak van 20 april 2023, binnen acht weken na die datum, dus uiterlijk 15 juni 2023, een besluit op de aanvraag van eiser bekendmaken. Het huidige beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag is ingediend na het verstrijken van die termijn. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
5. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353), een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling het 8+8-wekenmodel passend geacht.
6. Uit het dossier blijkt dat na de onder 4 genoemde uitspraak op 26 juli 2023 een aanvullend nader gehoor heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft in haar uitspraak van
20 april 2023 een termijn van acht weken opgelegd, maar dit heeft tot op heden niet geleid tot een besluit op de aanvraag van eiser. Hierdoor acht de rechtbank bij het tweede beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit deze termijn niet meer passend. Daar komt bij dat de maximale termijn van 21 maanden uit artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn is verstreken. Als dat het geval is legt de rechtbank in de situatie dat nog geen nader gehoor heeft plaatsgevonden in beginsel een termijn van acht weken op om een besluit op de aanvraag te nemen, tenzij bijzondere omstandigheden aanleiding geven om van dit uitgangspunt af te wijken. Omdat er in het geval van eiser een aanvullend nader gehoor heeft plaatsgevonden, en niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, acht de rechtbank het niet onmogelijk voor de staatssecretaris om op zorgvuldige wijze binnen vier weken een besluit te nemen. Een beslistermijn van acht weken, zoals door de staatssecretaris bepleit, acht de rechtbank gegeven de omstandigheden niet passend. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen vier weken na de dag van bekendmaking van de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
7. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom moet betalen voor elke dag waarmee de onder 6 genoemde termijn wordt overschreden. Omdat het beroep in deze zaak gegrond is en de staatssecretaris na de uitspraak van de rechtbank van 20 april 2023 nog steeds geen besluit op de aanvraag heeft genomen, stelt de rechtbank de hoogte van de dwangsom in deze zaak vast op een bedrag van € 200,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
7.1.
Het voorgaande betekent niet dat de staatssecretaris de eerder opgelegde dwangsom in de uitspraak van de rechtbank van 20 april 2023 niet langer verschuldigd is. De rechtbank wijst erop dat de verplichting tot betaling van deze dwangsom niet wordt opgeschort door de opdracht en de dwangsombepaling in deze uitspraak. De staatssecretaris heeft in het verweerschrift gesteld dat de rechterlijke dwangsom op 29 augustus 2023 volledig verschuldigd is.
8. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.