ECLI:NL:RBDHA:2023:18039

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
NL23.15122
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekkingsbesluit en niet-tijdig nemen van een besluit op bezwaar in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiseres op 22 juli 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, gericht op het uitoefenen van gezinsleven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 30 april 2021 afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 11 februari 2022 ongegrond verklaard. Na intrekking van dit besluit door de staatssecretaris op 13 september 2022, trok eiseres haar beroep in. Op 24 april 2023 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar opnieuw ongegrond, maar trok dit besluit op 13 september 2023 in. Eiseres handhaafde haar beroep, nu gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.

De rechtbank heeft het beroep behandeld op 4 oktober 2023, waarbij eiseres niet aanwezig was. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat eiseres procesbelang had bij de beoordeling van het intrekkingsbesluit, omdat dit niet tegemoetkwam aan haar beroep. De rechtbank concludeerde dat het beroep tegen het intrekkingsbesluit ongegrond was, maar dat het beroep tegen het ingetrokken bestreden besluit niet-ontvankelijk was, omdat eiseres geen belang meer had bij een oordeel hierover.

Wat betreft het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar, oordeelde de rechtbank dat de staatssecretaris niet tijdig had beslist en dat eiseres niet in gebreke gesteld hoefde te worden. De rechtbank gaf de staatssecretaris 10 weken om een nieuw besluit te nemen en legde een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500,-. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 209,25 en het griffierecht van € 184,-.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.15122
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. van Kempen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris (gemachtigde: mr. J. Vreijsen).

Inleiding en procesverloop

1.1.
Eiseres heeft op 22 juli 2020 een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het uitoefenen van gezinsleven met [partner] . In het besluit van 30 april 2021 (het primaire besluit) heeft de staatssecretaris deze aanvraag afgewezen.
1.2.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In het besluit van
11 februari 2022 heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. In het besluit van 13 september 2022 heeft de staatssecretaris het besluit van 11 februari 2022 ingetrokken, waarna eiseres haar beroep heeft ingetrokken.
1.3.
In het besluit van 24 april 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. In het besluit van 13 september 2023 (het intrekkingsbesluit) heeft de staatssecretaris het bestreden besluit ingetrokken. Eiseres heeft hierop meegedeeld dat zij het beroep handhaaft en dat het beroep zich nu richt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.15124, op 4 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

2. De rechtbank zal hierna achtereenvolgens ingaan op het beroep voor zover dat is gericht tegen het intrekkingsbesluit, het ingetrokken bestreden besluit, en het niet-tijdig nemen van een besluit op bezwaar.

Het beroep voor zover gericht tegen het intrekkingsbesluit

4. De rechtbank stelt vast dat eiseres procesbelang heeft bij een beoordeling van het intrekkingsbesluit, omdat de staatssecretaris met het intrekkingsbesluit niet tegemoet is gekomen aan het beroep van eiseres. Dit betekent dat het door eiseres tegen het bestreden besluit ingestelde beroep van rechtswege mede betrekking heeft op het intrekkingsbesluit.1
5. Voor zover eiseres heeft willen aanvoeren dat verweerder onbehoorlijk gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid tot intrekking omdat de staatssecretaris ruimschoots de tijd heeft gehad om een nieuw BMA-advies te vragen, is de rechtbank van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. De staatssecretaris heeft namelijk een ruime bevoegdheid om een besluit dat naar zijn oordeel onzorgvuldig is voorbereid en/of ontoereikend is gemotiveerd in te trekken. De staatssecretaris heeft op de zitting uitgelegd dat een nieuw BMA-advies moet worden opgevraagd in verband met de gewijzigde omstandigheden in Rusland. In vergelijkbare zaken is namelijk gebleken dat er leveringsproblemen zijn voor bepaalde medicijnen. Gelet op deze toelichting is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris van zijn bevoegdheid om het bestreden besluit in te trekken gebruik heeft mogen maken. De rechtbank is verder niet gebleken dat de staatssecretaris onbehoorlijk gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid.
6. De rechtbank concludeert dat het beroep, voor zover dat is gericht tegen het intrekkingsbesluit, ongegrond is. Dit betekent dat de intrekking van het bestreden besluit stand houdt.

Het beroep voor zover gericht tegen het ingetrokken bestreden besluit

7. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiseres nog een belang heeft bij een oordeel over de rechtmatigheid van het ingetrokken bestreden besluit.2 Het beroep, voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit, is daarom niet-ontvankelijk.
Het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op bezwaar
8. Eiseres heeft aangevoerd dat het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar.
9. De staatssecretaris heeft in het intrekkingsbesluit volstaan met het intrekken van het bestreden besluit en heeft niet opnieuw een besluit op het bezwaar van eiseres genomen. Nu de staatssecretaris ermee bekend was dat, na de intrekking van het bestreden besluit, de situatie zou ontstaan dat op het bezwaar van eiseres niet tijdig is beslist, kon redelijkerwijs niet van eiseres worden verwacht dat zij voorafgaand aan haar beroep tegen het niet tijdig beslissen de staatssecretaris in gebreke stelde. Tussen partijen is niet in geschil dat de termijn waarbinnen de staatssecretaris had moeten beslissen op het bezwaar van eiseres is overschreden. Het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar is daarom gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de staatssecretaris op?
10. Omdat de staatssecretaris nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris dit alsnog moet doen. De staatssecretaris moet dit in
1. Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:19, zesde lid, van de Awb.
principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.3 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is kan de rechtbank een andere termijn opleggen.4
11. De staatssecretaris heeft in het verweerschrift van 2 oktober 2023 verzocht om een langere termijn, namelijk 12 weken. De staatssecretaris heeft op de zitting toegelicht dat deze 12 weken nodig zijn om op het bezwaar van eiseres te beslissen, met name in verband met het opvragen van medische gegevens bij eiseres inclusief een herstel-verzuimtermijn, in verband met het verkrijgen van een nieuw BMA-advies en vervolgens het inplannen van een hoorzitting.
12. De rechtbank ziet in de uitleg van de staatssecretaris aanleiding om een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. De rechtbank houdt er bij de bepaling van de termijn rekening mee dat inmiddels twee weken zijn verstreken sinds de in het verweerschrift gevraagde termijn van 12 weken en dat de staatssecretaris, zoals hij op de zitting heeft aangevoerd, al is gestart met het opvragen van medische informatie. De staatssecretaris krijgt daarom 10 weken om op het bezwaar van eiseres te beslissen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank passend om tot een zorgvuldige beslissing op het bezwaar te komen. Deze termijn begint na de dag van verzending van deze uitspraak.
Welke rechterlijke dwangsom legt de rechtbank de staatssecretaris op?
13. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-. Dit is conform de Beleidslijn beroepen niet tijdig in het vreemdelingenrecht. Anders dan door eiseres in haar reactie van 2 oktober 2023 is gevraagd ziet de rechtbank geen aanleiding daarvan af te wijken.
Proceskosten en griffierecht
14. De rechtbank ziet aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in verband met het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (bpb) is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,25, omdat deze zaak van zeer licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een beroep vanwege het niet tijdig beslissen, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang zeer beperkt is en de aard van de zaak zeer eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak twee categorieën lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 4 september 20235. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 209,25 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,25). Ook moet de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
3 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
4 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
15. De rechtbank merkt op dat de onder 13 opgenomen proceskostenveroordeling inzake het beroep niet-tijdig, niet in de plaats komt van het aanbod dat de staatssecretaris in het intrekkingsbesluit heeft gedaan aan eiseres om € 837,- te vergoeden voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, in verband met de intrekking van het bestreden besluit nadat eiseres daartegen beroep heeft ingesteld.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het intrekkingsbesluit, ongegrond;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het ingetrokken bestreden besluit, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op bezwaar, gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op om binnen 10 weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen en op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag dat hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de bij eiseres in verband met de behandeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 209,25;
  • draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 oktober 2023

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.