ECLI:NL:RBDHA:2023:18046

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
SGR 22/3182
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de weigering van een kapvergunning voor een watercipres

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een omgevingsvergunning voor de kap van een watercipres bij de zijgevel van zijn woning. De aanvraag werd door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, afgewezen op 16 november 2021. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het bestreden besluit van 15 april 2022 bevestigde de afwijzing. De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. D.J.M. Konings, en bijgestaan door twee anderen. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden D. Khougiani en E.G. Schenderling.

Eiser woont aan [adres] en heeft in zijn aanvraag aangegeven dat de boom overlast veroorzaakt en schade aanricht. De rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid de vergunning heeft kunnen weigeren, waarbij het 'nee-tenzij'-principe werd gehanteerd. Dit principe houdt in dat een boom niet gekapt wordt als deze gezond is, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. De rechtbank concludeert dat verweerder het belang van het behoud van de boom zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de belangen van eiser bij de kap.

De rechtbank overweegt dat de belangenafweging door verweerder op juiste wijze is uitgevoerd. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat de boom ongezond is of dat er ernstige overlast is. De rechtbank concludeert dat de weigering van de omgevingsvergunning rechtmatig is en dat er geen strijd is met het eigendomsrecht van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3182

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. D.J.M. Konings),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: D. Khougiani en E.G. Schenderling).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een omgevingsvergunning te verlenen voor de kap van een watercipres bij de zijgevel van zijn woning.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 16 november 2021 (het primaire besluit) afgewezen. Met het besluit van 15 april 2022 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 1] en [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser woont aan [adres]. Op 24 september 2021 heeft hij een aanvraag ingediend voor de kap van een watercipres (de boom) bij de zijgevel van zijn woning. Eiser heeft bij de aanvraag toegelicht dat hij overlast ervaart van de boom en dat deze schade veroorzaakt. De boom staat op korte afstand van de woning en de wortels duwen het wandelpad omhoog. Daarnaast maakt eiser zich zorgen dat de wortels van de boom de fundering van zijn woning gaan aantasten.
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Op grond van artikel 2:88 van de Algemene Plaatselijke Verordening van den Haag (de APV) kan verweerder de vergunning weigeren. Verweerder hanteert hierbij een ‘nee-tenzij’-principe, hetgeen inhoudt dat de boom niet wordt gekapt als deze gezond is, tenzij zich één of meer omstandigheden voordoen, zoals geformuleerd in het ‘belangenafwegingsformulier kapaanvraag‘ (het BAF). Verweerder heeft aan de hand van het BAF een belangenafweging gedaan. Volgens verweerder weegt het belang van het behoud van de boom zwaarder dan de belangen van eiser bij de kap.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft mogen weigeren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die eiser tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd.
Juridisch kader
4. Ingevolge artikel 2:87, eerste lid, van de APV is het verboden een houtopstand zonder vergunning of, indien de houtopstand is vermeld op de lijst van monumentale bomen zonder ontheffing, van het bevoegd gezag te vellen of te doen vellen.
4.1.
Ingevolge artikel 2:88, eerste lid, van de APV kan het bevoegd gezag de vergunning of ontheffing, als bedoeld in artikel 2:87, eerste lid, weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:
- natuur-, educatieve en milieuwaarden;
- belevings- en gebruikswaarden.
Formele beroepsgronden
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte het ‘nee, tenzij’-principe toepast. Volgens eiser volgt uit artikel 2:88 van de APV juist dat een omgevingsvergunning in beginsel wordt verleend, tenzij de in dat artikel genoemde belangen zich hiertegen verzetten. Volgens eiser is het ‘nee-tenzij’-principe niet opgenomen in een beleidsregel en is nergens vastgelegd dat dit principe moet worden toegepast.
5.1.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het ‘nee, tenzij’-principe niet is vastgelegd in beleid. Het is een vaste gedragslijn die wordt gehanteerd bij de invulling van het BAF.
5.2.
De rechtbank overweegt dat artikel 2:88, eerste lid, van de APV een zogenoemde ‘kan-bepaling’ bevat. Dit betekent dat het een discretionaire bevoegdheid betreft, waarbij verweerder beleidsruimte heeft om een keuze te maken of het van deze bevoegdheid gebruik wil maken. Verweerder kan in dat geval beleid voeren waarin het aangeeft op welke manier het van deze bevoegdheid gebruik zal maken. Dit beleid hoeft niet te worden vastgelegd in een beleidsregel, dat mag ook in een vaste gedragslijn. Verweerder mag bij de besluitvorming een vaste gedragslijn volgen die niet is neergelegd in een beleidsregel. [1] Daarbij geldt wel dat de vaste gedragslijn niet kennelijk onredelijk mag zijn, niet onjuist mag worden toegepast en de toepassing in elk besluit individueel wordt gemotiveerd. De rechtbank overweegt dat aan deze vereisten is voldaan. Dat verweerder met het ‘nee-tenzij’-principe het belang bij het behoud van gezonde bomen voorop stelt is niet onredelijk. De rechtbank heeft ook geen aanleiding voor het oordeel dat de gedragslijn in deze zaak niet juist is toegepast. Ten slotte heeft verweerder de toepassing van het ‘nee-tenzij’-principe in deze zaak individueel gemotiveerd aan de hand van de belangenafweging van het BAF. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat in deze zaak verweerder het ‘nee-tenzij’-principe niet heeft mogen toepassen. De rechtbank zal in het vervolg van de uitspraak ingaan op de vragen of verweerder de belangen in het BAF op juiste wijze in kaart heeft gebracht en of de uitkomst van de belangenafweging redelijk is.
Belangen
6. Eiser betoogt dat de motivering van de belangenafweging niet juist is. Volgens eiser heeft verweerder de verschillende belangen niet op de juiste wijze in kaart gebracht. Eiser wijst er in dit verband op dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat de boom een goede levensverwachting heeft. Verweerder heeft verder niet onderkend dat nu al sprake is van ernstige overlast vanwege de schade aan het wandelpad door de wortels van de boom en dat dit niet kan worden opgelost door ophoging van het pad. Verder heeft verweerder ten onrechte in de afweging laten meespelen dat boom een positieve bijdrage levert aan het straatbeeld. Ten slotte heeft verweerder ten onrechte geen gewicht toegekend aan mogelijke schade aan de fundering van de woning die de wortels van de boom kunnen veroorzaken.
6.1.
De rechtbank overweegt dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat de belangen op verkeerde wijze in kaart zijn gebracht. Daarnaast is er geen reden om aan te nemen dat er een grote mate van subjectiviteit aanwezig is bij de belangenafweging conform het BAF. In het BAF staat dat de boom door de gemeentelijke groenbeheerder is beoordeeld op basis van een foto en dat de boom een goede toekomstverwachting heeft. Eiser heeft geen informatie overlegd waaruit volgt dat dit niet zou kloppen en dat het zou gaan om een zieke boom. Dat de boom dichtbij de zijgevel van de woning van eiser staat en daardoor wordt beperkt in de groeimogelijkheden, maakt niet dat de boom ongezond is of geen goede toekomstverwachting heeft. Verder is in het BAF meegenomen dat de wortels van de boom schade veroorzaken aan het wandelpad. De rechtbank snapt dat het voor eiser vervelend is dat het wandelpad minder goed begaanbaar is, maar vindt niet dat verweerder dit als ernstige overlast had moeten aanmerken. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat dit niet kan worden verholpen door het wandelpad op te hogen met zand en de bestrating opnieuw te leggen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit zal leiden tot zoveel schade aan de wortels van de boom dat die het niet overleefd. Verder is tussen partijen niet in geschil dat de wortels van de boom op dit moment nog geen schade aan de fundering van de woning veroorzaken. Dat in het BAF staat dat de wortels in het heden geen gevaar vormen voor de fundering klopt daarom. Verder staat in het BAF dat niet overtuigend is aangetoond dat de wortels in de toekomst een gevaar vormen voor de fundering. Verweerder heeft toegelicht dat de wortels van de boom zoeken naar de weg van de minste weerstand en dat de wortels niet in staat zijn om de fundering weg te duwen of op een andere manier te beschadigen. Alleen als de fundering al beschadigd is, kunnen de wortels hierin groeien en verdere schade veroorzaken. Er is echter geen schade in de fundering zichtbaar. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit onjuist is. Eiser heeft aangevoerd dat hij bang is voor toekomstige schade aan de fundering, maar op dit moment is er nog geen aanleiding voor de veronderstelling dat deze schade zich ook echt zal voordoen. De belangenafweging is daarom ook op dit punt niet onvoldoende gemotiveerd. Tot slot is er naar het oordeel van de rechtbank geen reden voor het oordeel dat verweerder niet heeft kunnen meewegen dat de boom een positieve bijdrage levert aan het straatbeeld. De boom is immers prominent zichtbaar vanaf de openbare weg en heeft hierdoor een belang voor het straatbeeld.
Heeft verweerder de omgevingsvergunning in redelijkheid kunnen weigeren?
7. Eiser betoogt dat verweerder niet in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren. Eiser voert hiertoe aan dat de uitkomst van de belangenafweging niet redelijk is. Volgens eiser had verweerder een groter gewicht moeten toekennen aan zijn belang bij het kappen van de boom. In dit verband wijst eiser erop dat hij wordt geraakt in zijn eigendomsrecht door de weigering om hem een vergunning te verlenen. Artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) vergt in dat verband dat een fair balance wordt getroffen, waarbij volgens eiser zijn eigendomsrecht niet had mogen worden beperkt.
7.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder in redelijkheid het belang bij het behoud van de boom zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de belangen van eiser bij de kap van de boom. Uit overweging 6.1 volgt dat verweerder de verschillende belangen op de juiste wijze in kaart gebracht. De rechtbank overweegt verder dat verweerder, zoals volgt uit 5.1, in redelijkheid het ‘nee-tenzij’-principe heeft kunnen hanteren, waarbij aan het belang bij het behoud van een gezonde boom op voorhand een zwaar gewicht wordt toegekend. De rechtbank overweegt vervolgens dat verweerder in redelijkheid aan de belangen van eiser bij de kap van de boom een minder zwaar belang heeft kunnen toekennen. De rechtbank begrijpt dat eiser zich zorgen maakt dat in de toekomst mogelijk schade aan de fundering van zijn woning ontstaat. Echter, is niet in geschil dat er op dit moment geen schade is. Verder is het onzeker of er in de toekomst überhaupt schade zal voordoen. Daarom heeft verweerder hieraan geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. Indien in de toekomst alsnog duidelijk wordt dat er schade zal ontstaan, kan eiser een nieuwe aanvraag indienen. Verweerder heeft ook aan het belang bij het voorkomen van schade aan het wandelpad geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. Hoewel het voor eiser vervelend is dat de wortels van de boom het wandelpad omhoog drukken, heeft verweerder dit minder zwaarwegend mogen vinden dan het belang bij het behoud van de boom. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de schade dusdanig van aard is dat dit het kappen van de boom rechtvaardigt. Verweerder heeft zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de belevingswaarde van de boom zwaarder weegt dan de belangen van eiser en de vergunning kunnen weigeren. De rechtbank overweegt dat verweerder hiermee een fair balance heeft getroffen tussen het eigendomsrecht van eiser en het algemeen belang bij het behoud van (de belevingswaarde van) de boom. Van strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM is daarom geen sprake. Dat eiser bereid is om een nieuwe boom te planten, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder stelt zich in redelijkheid op het standpunt dat dit niet maakt dat een gezonde boom om die reden alsnog zou mogen worden gekapt.

Conclusie

8. De conclusie van het voorgaande is dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de omgevingsvergunning te weigeren.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.