8.2.8. Zoals hiervoor overwogen was eiser tijdens de behandeling van het beroep ter zitting tegen de eerste maatregel nog in bewaring gesteld op grond van deze eerste maatregel. De rechtbank overweegt voorts dat uit de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Groningen, volgt dat de eerste maatregel van aanvang af onrechtmatig is geweest omdat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Hierdoor heeft verweerder 23 dagen onrechtmatig inbreuk gemaakt op het grondrecht op vrijheid van eiser. Gelet op de grote gevolgen van het niet voortvarend handelen van verweerder voor eiser en de relatieve eenvoud waarmee deze gevolgen voorkomen hadden kunnen worden door simpelweg eiser eerder te horen op zijn asielaanvraag, oordeelt de rechtbank dat het gebrek in de maatregel van 19 oktober 2023 een ernstige schending oplevert van het fundamentele recht van eiser om in vrijheid gesteld te worden als zijn bewaring onrechtmatig is. Dat betekent dat het gebrek van de eerste maatregel in dit geval doorwerkt in de beoordeling van de tweede maatregel, die daardoor van meet af aan onrechtmatig is.
9. De rechtbank overweegt hierbij dat in de onderhavige situatie ook sprake is van een grondslagwijziging en elke grondslag van de bewaringsmaatregel specifieke rechtmatigheidsaspecten en voorwaarden kent waaraan moet worden voldaan. Tegelijkertijd heeft echter te gelden dat ten aanzien van alle bewaringsmaatregelen een aantal algemene uitgangspunten geldt en aan een aantal voorwaarden steeds zal moeten worden voldaan ongeacht de grondslag van de concrete bewaringsmaatregel. De voorwaarde dat verweerder voortvarend moet handelen om het beoogde doel ter effectuering waarvan de maatregel is opgelegd te bereiken, is zo’n voorwaarde. Dat het voortvarend handelen betrekking kan hebben op ofwel het effectueren van de uitzetting, ofwel het effectueren van de overdracht ofwel het horen en beslissen op een asielaanvraag, laat onverlet dat de strekking van de eis dat voortvarend gehandeld wordt, er in gelegen is dat het recht op vrijheid een fundamenteel karakter heeft en de bewaringsmaatregel, die een inbreuk op dit grondrecht inhoudt, niet alleen een uiterst middel is maar ook steeds zo kort mogelijk moet duren.
10. Het voortvarend handelen is dus een rechtmatigheidsvoorwaarde die ten aanzien van elke maatregel op elke grondslag geldt en waaraan in elke fase van de tenuitvoerlegging moet worden voldaan.
Indien de rechter de oplegging en tenuitvoerlegging van een maatregel onrechtmatig acht omdat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld om, in het geval van eiser, de asielaanvraag van eiser te behandelen, is dit dus een schending van een algemene rechtmatigheidsvoorwaarde en dient dit, naar het oordeel van de rechtbank, reeds hierom te worden betrokken bij de rechtmatigheidsbeoordeling van de aansluitend opgelegde maatregel. Dat sprake is van een grondslagwijziging acht de rechtbank dan ook niet doorslaggevend bij de vraag of en hoe de onrechtmatige maatregel doorwerkt in de te toetsen maatregel.
Dat verweerder in de periode gelegen tussen de sluiting van het onderzoek ter zitting en het doen van uitspraak, reeds tot opheffing van de maatregel in verband met een grondslagwijziging was overgegaan en dat de rechtbank schriftelijk in plaats van mondeling aanstonds aan de sluiting van het onderzoek uitspraak heeft gedaan, mag bovendien niet tot gevolg hebben dat eiser enkel vanwege die omstandigheden niet daadwerkelijk in vrijheid wordt gesteld. Anders dan in bovenstaande procedure bij de Afdeling, was eiser ten tijde van het rechtmatigheidsonderzoek door de rechtbank van de eerste maatregel dus nog in bewaring gesteld op grond van deze later onrechtmatige bevonden maatregel.
11. Verweerder heeft zich voorts ter zitting op het standpunt gesteld dat enkel indien de gebreken in de eerste maatregel verband houden met de wijze van het in de macht komen van verweerder, deze gebreken doorwerken in de rechtmatigheid van de opvolgende maatregel. De rechtbank volgt dit niet. Deze gebreken in het voortraject van de bewaringsmaatregel leiden in vaste jurisprudentie zelden tot opheffing van die eerste maatregel omdat dan een belangenafweging moet worden verricht. Daargelaten dat er weinig belangen van verweerder denkbaar zijn die groter zijn dan het recht om in vrijheid gesteld te worden bij een onrechtmatige vrijheidsontneming, zal een redenering zoals verweerder die ter zitting heeft voorgestaan hoogst zelden leiden tot het opheffen van een aansluitende maatregel en het dus daadwerkelijk in vrijheid stellen van eiser. Uitgangspunt is de verplichting van de rechter om de vreemdeling onmiddellijk in vrijheid te stellen indien zijn vrijheid onrechtmatig is ontnomen. Het onafgebroken in bewaring houden met als argument dat de eerdere maatregel weliswaar onrechtmatig is, maar de ene inbreuk op het recht op vrijheid minder ernstig is dan de andere, kan bezwaarlijk in overeenstemming worden geacht met deze verplichting.
12. Dat een onrechtmatige maatregel enkel tot opheffing van een opvolgende aansluitende maatregel kan leiden als sprake is van “een opeenstapeling van gebreken” volgt de rechtbank niet. Ook de gevolgen van één gebrek zijn, als deze tot de vaststelling van de onrechtmatigheid van de eerste maatregel leidt, buitengewoon groot. Elke maatregel die onrechtmatig is opgelegd en/of onrechtmatig heeft voortgeduurd betekent immers dat op onrechtmatige wijze inbreuk is gemaakt op het fundamentele recht op vrijheid. Deze schending van het grondrecht op vrijheid wordt niet ernstiger als er meerdere redenen zijn om de inbreuk onrechtmatig te achten. Leidend is immers niet het aantal “fouten” dat door verweerder is gemaakt, maar de vaststelling dat de vreemdeling onrechtmatig van zijn vrijheid beroofd is geweest.
Niet goed valt in te zien dat een onrechtmatigheid van een eerdere maatregel mogelijk geen ernstige schending oplevert van het aan de vreemdeling toekomende recht om in vrijheid te worden gesteld of dat deze beoordeling afhankelijk is van het aantal gebreken die aan de eerder getoetste en onrechtmatig bevonden maatregel kleven. De rechtbank wijst hierbij op de term “grondslagwijziging”, welke term ook op een vóórtdurende vrijheidsontneming duidt en niet op een geheel nieuw ontstane vrijheidsontneming. Ook het hanteren van deze term wijst op de verplichting om tot invrijheidstelling over te gaan als een eerdere maatregel in een reeks van voortdurende maatregelen onrechtmatig is bevonden door de rechtbank. Indien gedurende de tenuitvoerlegging van één maatregel zou worden geoordeeld dat er een moment is geweest waarop de tenuitvoerlegging onrechtmatig is geweest zal dit ook tot invrijheidstelling leiden omdat het weer rechtmatig worden van de tenuitvoerlegging niet afdoet aan de eerdere onrechtmatige tenuitvoerlegging.
13. De rechtbank concludeert dat de eerste onrechtmatig bevonden maatregel doorwerkt in de rechtmatigheid van de toetsen maatregel in die zin dat de te toetsen maatregel van aanvang af onrechtmatig is. De eerste maatregel is onrechtmatig bevonden vanwege een schending van een algemene rechtmatigheidsvoorwaarde, aan welke voorwaarde gedurende de gehele tenuitvoerlegging van elke maatregel ongeacht de grondslag moet worden voldaan. Eiser bevond zich ten tijde van de behandeling van het beroep door de rechtbank in bewaring op grond van de later onrechtmatig bevonden maatregel. De onrechtmatige vrijheidsontneming die eiser heeft ondergaan, heeft 23 dagen voortgeduurd.
De rechtbank zal op grond van al deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, eiser in vrijheid stellen en de maatregel op grond waarvan eiser thans in bewaring is gesteld en die geen gebreken bevat, opheffen.
14. De rechtbank zal zich in deze procedure niet tot het Hof van Justitie wenden om de vraag voor te leggen of “een nationale rechtspraktijk waarin de vaststelling door de rechter dat
de bewaringonrechtmatig is - ongeacht welke maatregel in een aaneengesloten periode van tenuitvoerlegging van bewaringsmaatregelen onrechtmatig is-, niet altijd tot onmiddellijke invrijheidstelling leidt verenigbaar is met het Unierecht.”.
Het is, naar het oordeel van de rechtbank, weliswaar zeer de vraag of het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voldoende gewaarborgd is bij het door de rechter kunnen laten toetsen van de maatregel waarop de vreemdeling op het moment van toetsing in bewaring wordt gehouden. Het fundamentele karakter van het recht op vrijheid brengt wellicht mee dat een rechtsmiddel uitsluitend als doeltreffende voorziening in rechte, welk Unierechtelijk grondrecht in artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten is neergelegd, kan worden gekwalificeerd als de verplichting van de rechter om de onmiddellijke invrijheidstelling te gelasten ook geldt als de voortdurende vrijheidsontneming ten tijde van de toetsing door de rechter inmiddels op een andere grondslag is gebaseerd.
De rechtbank heeft immers vastgesteld dat ten tijde van de toetsing door de rechter van de onrechtmatige maatregel, eiser op grond van juist die maatregel in bewaring is gehouden. De beantwoording van een mogelijke prejudiciële vraag is daarom niet noodzakelijk om uitspraak te kunnen doen in de onderhavige procedure.
15. Het beroep is gegrond zodat eiser aanspraak maakt op schadevergoeding en de rechtbank ook een proceskostenveroordeling zal uitspreken. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierbij af te wijken van de standaardmatig toegekende bedragen.
16. Beslist wordt als volgt.