ECLI:NL:RBDHA:2023:18057

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
NL23.35823
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming en de gevolgen voor opvolgende bewaringsmaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eerdere maatregel van bewaring, opgelegd op 19 oktober 2023, onrechtmatig was, omdat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld. De vreemdeling was gedurende 23 dagen onrechtmatig in bewaring gehouden, wat een ernstige schending van zijn recht op vrijheid met zich meebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onrechtmatigheid van de eerste maatregel doorwerkt in de beoordeling van de opvolgende maatregel die op 10 november 2023 werd opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van 10 november 2023, hoewel deze op een andere grondslag was gebaseerd, ook onrechtmatig was, omdat de eerdere onrechtmatige vrijheidsontneming niet alleen een inbreuk op het recht op vrijheid betekende, maar ook de rechtmatigheid van de opvolgende maatregel beïnvloedde. De rechtbank heeft daarom besloten de maatregel op te heffen en de vreemdeling in vrijheid te stellen. Tevens is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de vreemdeling voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35823

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.L. Crutzen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Njie. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 2002.
2. Verweerder heeft eiser in bewaring gesteld om de terugkeer van eiser naar zijn land van herkomst te bewerkstelligen. Verweerder heeft om het onttrekkingsrisico te onderbouwen 5 zware gronden en 4 lichte gronden aan de maatregel ten grondslag gelegd. Eiser heeft deze gronden niet betwist. De rechtbank overweegt dat iedere grond afdoende is gemotiveerd en door verweerder terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd. Eiser heeft niet gesteld dat verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht of kon worden volstaan met de oplegging van een lichter middel of onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd waarom niet is volstaan met de oplegging van een lichter middel. De rechtbank stelt vast dat de maatregel ten aanzien van het lichter middel geen gebreken kent. De rechtbank stelt ook vast dat de maatregel rechtsgeldig is ondertekend en op de juiste wijze is uitgereikt, waarbij ook aan alle procedurele waarborgen is voldaan.
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting heeft gewerkt. Eiser heeft direct voorafgaand aan deze maatregel ook in vreemdelingenbewaring verbleven en verweerder had, zo stelt eiser, gedurende de tenuitvoerlegging van die maatregel reeds een lp moeten aanvragen. Deze beroepsgrond slaagt niet. De onderhavige maatregel is op 10 november 2023 opgelegd en verweerder heeft op 13 november 2023 de lp-aanvraag verzonden aan de Nigeriaanse autoriteiten. Op 20 november 2023 heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden waarin eiser hulp heeft gevraagd bij het telefonisch contact opnemen met de Nigeriaanse ambassade omdat eiser wil meewerken aan terugkeer. Eiser heeft gesproken met het IOM en zij kunnen eiser alleen begeleiden bij de terugkeer als eiser over een geboorteakte beschikt. De regievoerder heeft blijkens het gespreksverslag geconstateerd dat eiser over het juiste telefoonnummer beschikt, maar de ambassade enkel in de ochtend of na 16:00 uur telefonisch bereikbaar is. Eiser heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het contact met de ambassade tot stand is gekomen. Op 22 november 2023 vindt een volgend vertrekgesprek plaats, naar de rechtbank aanneemt om de resultaten van het contact met de Nigeriaanse ambassade te bespreken. De rechtbank overweegt dat verweerder gedurende de tenuitvoerlegging van de te toetsen maatregel zonder meer voortvarend handelt. De maatregel die direct voorafgaand aan de onderhavige maatregel ten uitvoer is gelegd, was gegrond op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw. Gedurende de periode dat de asielaanvraag van eiser aanhangig is dient verweerder zich te onthouden van het opnemen van contact met de Nigeriaanse autoriteiten. De stelling van gemachtigde van eiser ter zitting dat de aanvraag van eiser een “flauwekul-aanvraag” (parafrasering door de rechtbank, zoals ook gebezigd ter zitting) is en dit voor iedereen kenbaar zal zijn geweest en verweerder daarom toch contact had dienen op te nemen en een om een lp had moeten verzoeken slaagt niet. Zolang eiser niet is gehoord over zijn asielmotieven en zolang er niet is beslist op de asielaanvraag van eiser, kan verweerder geen uitzettingshandelingen verrichten voor zover deze handelingen betrekking hebben op de communicatie met de Nigeriaanse autoriteiten. De DT&V is niet belast met het horen en beslissen en het is ook niet aan de DT&V om vast een inschatting te maken van de kansrijkheid van een asielaanvraag. Verweerder heeft dus tijdens de tenuitvoerlegging van de vorige maatregel terecht geen uitzettingshandelingen verricht. Eiser heeft op 9 november 2023 zijn asielaanvraag ingetrokken, diezelfde dag is de lp-aanvraag ingevuld en verzonden naar de DIA van de DT&V, op 10 november 2023 is de grondslag van de maatregel gewijzigd en op 13 november 2023 is de lp-aanvraag verzonden naar de Nigeriaanse autoriteiten. Verweerder heeft met de vereiste zorgvuldigheid gehandeld en heeft overigens zeer voortvarend aan het vertrek van eiser gewerkt tijdens de tenuitvoerlegging van de maatregel op grond waarvan eiser thans in bewaring is gesteld.
4. De rechtbank zal evenwel tot opheffing van de maatregel overgaan en overweegt daartoe als volgt.
5. Eiser is op 19 oktober 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw. De rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft op 10 november 2023 het beroep tegen deze maatregel ter zitting behandeld. Ten tijde van dat onderzoek ter zitting was eiser in bewaring gesteld op grond van de maatregel van 19 oktober 2023. Op 10 november 2023 om 14:58 uur,
nadathet onderzoek ter zitting in die procedure was gesloten, is de maatregel van 19 oktober 2023 door verweerder opgeheven omdat eiser op 9 november 2023 zijn asielaanvraag heeft ingetrokken en te kennen heeft gegeven zo spoedig mogelijk terug te willen keren naar Nigeria. Aansluitend aan de opheffing van de maatregel van 19 oktober 2023, is eiser in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Op 10 november 2023 om 15:18 uur is de maatregel, waarvan de rechtmatigheid in deze procedure wordt beoordeeld, opgelegd.
De rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft op 16 november 2023, uitspraak gedaan en heeft geoordeeld dat de maatregel van 19 oktober 2023 van aanvang af onrechtmatig is geweest. De rechtbank heeft aan eiser een schadevergoeding toegekend voor de 23 dagen dat eiser onrechtmatig in bewaring heeft verbleven. De rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft in haar uitspraak overwogen dat na het sluiten van het onderzoek is vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 10 november 2023 is opgeheven. Dat kan ook niet anders omdat de maatregel gedurende het onderzoek ter zitting nog niet was opgeheven.
6. Eiser heeft aangevoerd dat de onrechtmatigheid van deze maatregel van 19 oktober 2023 en met name de duur hiervan, doorwerkt in de maatregel van 10 november 2023 en deze maatregel gelet op de te verrichten belangenafweging daarom moet worden opgeheven en de invrijheidstelling moet volgen.
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld het eigenlijk niet eens te zijn met de uitspraak van de rechtbank dat onvoldoende voortvarend is gehandeld. Verweerder heeft echter op vragen van de rechtbank aangegeven dat verweerder geen hoger beroep heeft ingesteld. De rechtbank laat de opmerking van verweerder over het al dan niet voortvarend handelen tijdens de tenuitvoerlegging van de eerste maatregel dan ook buiten beschouwing. Dat eiser hoger beroep had kunnen instellen tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen en als grief had kunnen formuleren dat weliswaar de maatregel ten tijde van de uitspraak was opgeheven, maar hij desondanks in vrijheid had moeten worden gesteld, laat onverlet dat de rechtbank thans moet beoordelen of en hoe deze eerdere onrechtmatige maatregel doorwerkt in de rechtmatigheidsbeoordeling van de in deze procedure te toetsen maatregel. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
7. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 16 juni 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2353) onder meer het navolgende overwogen:
(…)
Doorwerking onrechtmatigheid eerste maatregel in de beoordeling van de maatregel van 30 maart 2022

7. In grief 1 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de onrechtmatigheid van de eerste maatregel niet doorwerkt in de (on)rechtmatigheid van de tweede maatregel. Volgens hem vereist het Unierecht namelijk dat bij de vaststelling van een onrechtmatigheid altijd onmiddellijke invrijheidstelling moet volgen, ook als inmiddels een nieuwe maatregel is opgelegd. Wanneer de vaststelling van een onrechtmatigheid in de procedure tegen de eerste maatregel niet tot invrijheidstelling heeft geleid, dan moet de rechter die de tweede maatregel toetst, de bewaring opheffen, aldus de vreemdeling. Zijn betoog is in wezen het spiegelbeeld van dat in zaak nr. 202202420/1/V3. Met dezelfde redenering verzoekt de vreemdeling de Afdeling om het Hof hierover een prejudiciële vraag te stellen.

7.1.
De voorgestelde prejudiciële vraag is identiek aan de vraag die de vreemdeling opwerpt in zaak nr. 202202420/1/V3. De uitwerking van die vraag in deze zaak is echter anders, omdat de maatregel van 30 maart 2022 ten tijde van de rechterlijke toetsing nog voortduurde. De bewaringsrechter die de tweede maatregel heeft getoetst, moest de vreemdeling dus in vrijheid kunnen stellen als de bewaring onrechtmatig was. Uit het arrest Mahdi, met name punt 62, volgt dat de rechter alle relevante omstandigheden van een zaak bij deze beoordeling moet betrekken. De Afdeling leidt hieruit af dat een rechter de onrechtmatigheid van een eerdere maatregel hierin ook moet betrekken.
7.2.
De verplichting om de onrechtmatigheid van een eerdere maatregel bij de beoordeling van een opvolgende maatregel te betrekken, betekent niet dat iedere opvolgende maatregel automatisch ook onrechtmatig is. Voor een opvolgende maatregel die op een andere wettelijke grondslag is gebaseerd, gelden namelijk andere vereisten die beoordeeld moeten worden op grond van de omstandigheden die aan die specifieke maatregel ten grondslag liggen. De Afdeling verwijst hiervoor naar haar uitspraak van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2005, onder 3.1-3.3. De onrechtmatigheid van een eerdere maatregel werkt wel door als het gebrek een ernstige schending oplevert van het aan de vreemdeling toekomende recht om in vrijheid te worden gesteld wanneer de bewaring onrechtmatig is. Hiervoor verwijst de Afdeling naar haar uitspraken van 12 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2083, onder 5.6, en 26 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:885, onder 3.2. Op die manier betrekt de bewaringsrechter de onrechtmatigheid van een eerdere maatregel bij de toetsing van een opvolgende maatregel en verbindt daar zo nodig gevolgen aan, zonder dat die onrechtmatigheid altijd doorwerkt.
7.3.
De Afdeling oordeelt dat de verplichting van de rechter die de opvolgende maatregel toetst om de onrechtmatigheid van de eerdere maatregel te betrekken en daar zo nodig gevolgen aan te verbinden, voldoende waarborgt dat alle relevante omstandigheden bij de toetsing van een maatregel worden betrokken, zoals het arrest Mahdi vereist. Dat een onrechtmatigheid van een maatregel niet altijd doorwerkt in de (on)rechtmatigheid van een opvolgende maatregel, omdat hiervoor andere vereisten gelden die in hun specifieke context beoordeeld moeten worden, is een gevolg van de inrichting van het Nederlandse bewaringstelsel. Zoals hiervoor onder 5.4 is overwogen, valt de inrichting van het nationale bewaringsstelsel onder de nationale procedurele autonomie. Bij de vormgeving van dit stelsel moet aan alle Unierechtelijke vereisten worden voldaan, waaronder het doeltreffendheidsbeginsel. Omdat de inrichting van het Nederlandse bewaringstelsel er niet aan in de weg staat dat de rechter die een maatregel toetst de onrechtmatigheid van een eerdere maatregel als relevante omstandigheid in zijn oordeel meeweegt, wordt aan die Unierechtelijke voorwaarden voldaan.
7.4.
Uit het voorgaande volgt dat de vraag of het Nederlandse bewaringsstelsel voldoende waarborgt dat de bewaringsrechter bij de toetsing van een opvolgende bewaringsmaatregel alle relevante omstandigheden, inclusief de onrechtmatigheid van een eerdere maatregel, betrekt, kan worden beantwoord aan de hand van de rechtspraak van het Hof. Gelet op de arresten Cilfit, punten 13 en 14, en Consorzio Italian Management, punt 36, bestaat dan ook geen aanleiding tot het stellen van een prejudiciële vraag.
7.5.
De grief faalt.
Een ernstige schending van het recht op vrijheid?
8. In grief 2 klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het gebrek in de maatregel van 13 februari 2022 niet ook de opvolgende maatregel onrechtmatig maakt. De rechtbank is volgens hem eraan voorbijgegaan dat de eerste maatregel onrechtmatig is door een opeenstapeling van gebreken en daarom wel doorwerkt in de beoordeling van de rechtmatigheid van de opvolgende maatregel. Hiervoor verwijst hij naar de Afdelingsuitspraak van 26 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:885.
8.1.
De eerste maatregel is onrechtmatig, omdat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Zoals hiervoor, onder 4.4, is overwogen, heeft hij onnodig lang gewacht met het versturen van het heroverwegingsverzoek aan Frankrijk. Daarnaast is niet in geschil dat de staatssecretaris na het verstrijken van de termijn voor heroverweging te lang heeft gewacht voordat hij de grondslag van de maatregel heeft gewijzigd. Hierdoor heeft de maatregel van 13 februari 2022 niet één maar twee gebreken waardoor hij onrechtmatig is. De eerste maatregel is hierdoor al vanaf 1 maart 2022 onrechtmatig geweest, waardoor de vreemdeling bijna een maand ten onrechte in bewaring heeft gezeten. Gelet op de grote gevolgen van het niet voortvarend handelen van de staatssecretaris voor de vreemdeling en de relatieve eenvoud waarmee deze gevolgen voorkomen hadden kunnen worden, oordeelt de Afdeling dat de gebreken in de maatregel van 13 februari 2022 een ernstige schending opleveren van het fundamentele recht van de vreemdeling om in vrijheid gesteld te worden als zijn bewaring onrechtmatig is. Dat betekent dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, de gebreken van de eerste maatregel in dit geval doorwerken in de beoordeling van de tweede maatregel, die daardoor van meet af aan onrechtmatig is.
8.2.
De grief slaagt.
(…)
8. Zoals hiervoor overwogen was eiser tijdens de behandeling van het beroep ter zitting tegen de eerste maatregel nog in bewaring gesteld op grond van deze eerste maatregel. De rechtbank overweegt voorts dat uit de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Groningen, volgt dat de eerste maatregel van aanvang af onrechtmatig is geweest omdat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Hierdoor heeft verweerder 23 dagen onrechtmatig inbreuk gemaakt op het grondrecht op vrijheid van eiser. Gelet op de grote gevolgen van het niet voortvarend handelen van verweerder voor eiser en de relatieve eenvoud waarmee deze gevolgen voorkomen hadden kunnen worden door simpelweg eiser eerder te horen op zijn asielaanvraag, oordeelt de rechtbank dat het gebrek in de maatregel van 19 oktober 2023 een ernstige schending oplevert van het fundamentele recht van eiser om in vrijheid gesteld te worden als zijn bewaring onrechtmatig is. Dat betekent dat het gebrek van de eerste maatregel in dit geval doorwerkt in de beoordeling van de tweede maatregel, die daardoor van meet af aan onrechtmatig is.
9. De rechtbank overweegt hierbij dat in de onderhavige situatie ook sprake is van een grondslagwijziging en elke grondslag van de bewaringsmaatregel specifieke rechtmatigheidsaspecten en voorwaarden kent waaraan moet worden voldaan. Tegelijkertijd heeft echter te gelden dat ten aanzien van alle bewaringsmaatregelen een aantal algemene uitgangspunten geldt en aan een aantal voorwaarden steeds zal moeten worden voldaan ongeacht de grondslag van de concrete bewaringsmaatregel. De voorwaarde dat verweerder voortvarend moet handelen om het beoogde doel ter effectuering waarvan de maatregel is opgelegd te bereiken, is zo’n voorwaarde. Dat het voortvarend handelen betrekking kan hebben op ofwel het effectueren van de uitzetting, ofwel het effectueren van de overdracht ofwel het horen en beslissen op een asielaanvraag, laat onverlet dat de strekking van de eis dat voortvarend gehandeld wordt, er in gelegen is dat het recht op vrijheid een fundamenteel karakter heeft en de bewaringsmaatregel, die een inbreuk op dit grondrecht inhoudt, niet alleen een uiterst middel is maar ook steeds zo kort mogelijk moet duren.
10. Het voortvarend handelen is dus een rechtmatigheidsvoorwaarde die ten aanzien van elke maatregel op elke grondslag geldt en waaraan in elke fase van de tenuitvoerlegging moet worden voldaan.
Indien de rechter de oplegging en tenuitvoerlegging van een maatregel onrechtmatig acht omdat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld om, in het geval van eiser, de asielaanvraag van eiser te behandelen, is dit dus een schending van een algemene rechtmatigheidsvoorwaarde en dient dit, naar het oordeel van de rechtbank, reeds hierom te worden betrokken bij de rechtmatigheidsbeoordeling van de aansluitend opgelegde maatregel. Dat sprake is van een grondslagwijziging acht de rechtbank dan ook niet doorslaggevend bij de vraag of en hoe de onrechtmatige maatregel doorwerkt in de te toetsen maatregel.
Dat verweerder in de periode gelegen tussen de sluiting van het onderzoek ter zitting en het doen van uitspraak, reeds tot opheffing van de maatregel in verband met een grondslagwijziging was overgegaan en dat de rechtbank schriftelijk in plaats van mondeling aanstonds aan de sluiting van het onderzoek uitspraak heeft gedaan, mag bovendien niet tot gevolg hebben dat eiser enkel vanwege die omstandigheden niet daadwerkelijk in vrijheid wordt gesteld. Anders dan in bovenstaande procedure bij de Afdeling, was eiser ten tijde van het rechtmatigheidsonderzoek door de rechtbank van de eerste maatregel dus nog in bewaring gesteld op grond van deze later onrechtmatige bevonden maatregel.
11. Verweerder heeft zich voorts ter zitting op het standpunt gesteld dat enkel indien de gebreken in de eerste maatregel verband houden met de wijze van het in de macht komen van verweerder, deze gebreken doorwerken in de rechtmatigheid van de opvolgende maatregel. De rechtbank volgt dit niet. Deze gebreken in het voortraject van de bewaringsmaatregel leiden in vaste jurisprudentie zelden tot opheffing van die eerste maatregel omdat dan een belangenafweging moet worden verricht. Daargelaten dat er weinig belangen van verweerder denkbaar zijn die groter zijn dan het recht om in vrijheid gesteld te worden bij een onrechtmatige vrijheidsontneming, zal een redenering zoals verweerder die ter zitting heeft voorgestaan hoogst zelden leiden tot het opheffen van een aansluitende maatregel en het dus daadwerkelijk in vrijheid stellen van eiser. Uitgangspunt is de verplichting van de rechter om de vreemdeling onmiddellijk in vrijheid te stellen indien zijn vrijheid onrechtmatig is ontnomen. Het onafgebroken in bewaring houden met als argument dat de eerdere maatregel weliswaar onrechtmatig is, maar de ene inbreuk op het recht op vrijheid minder ernstig is dan de andere, kan bezwaarlijk in overeenstemming worden geacht met deze verplichting.
12. Dat een onrechtmatige maatregel enkel tot opheffing van een opvolgende aansluitende maatregel kan leiden als sprake is van “een opeenstapeling van gebreken” volgt de rechtbank niet. Ook de gevolgen van één gebrek zijn, als deze tot de vaststelling van de onrechtmatigheid van de eerste maatregel leidt, buitengewoon groot. Elke maatregel die onrechtmatig is opgelegd en/of onrechtmatig heeft voortgeduurd betekent immers dat op onrechtmatige wijze inbreuk is gemaakt op het fundamentele recht op vrijheid. Deze schending van het grondrecht op vrijheid wordt niet ernstiger als er meerdere redenen zijn om de inbreuk onrechtmatig te achten. Leidend is immers niet het aantal “fouten” dat door verweerder is gemaakt, maar de vaststelling dat de vreemdeling onrechtmatig van zijn vrijheid beroofd is geweest.
Niet goed valt in te zien dat een onrechtmatigheid van een eerdere maatregel mogelijk geen ernstige schending oplevert van het aan de vreemdeling toekomende recht om in vrijheid te worden gesteld of dat deze beoordeling afhankelijk is van het aantal gebreken die aan de eerder getoetste en onrechtmatig bevonden maatregel kleven. De rechtbank wijst hierbij op de term “grondslagwijziging”, welke term ook op een vóórtdurende vrijheidsontneming duidt en niet op een geheel nieuw ontstane vrijheidsontneming. Ook het hanteren van deze term wijst op de verplichting om tot invrijheidstelling over te gaan als een eerdere maatregel in een reeks van voortdurende maatregelen onrechtmatig is bevonden door de rechtbank. Indien gedurende de tenuitvoerlegging van één maatregel zou worden geoordeeld dat er een moment is geweest waarop de tenuitvoerlegging onrechtmatig is geweest zal dit ook tot invrijheidstelling leiden omdat het weer rechtmatig worden van de tenuitvoerlegging niet afdoet aan de eerdere onrechtmatige tenuitvoerlegging.
13. De rechtbank concludeert dat de eerste onrechtmatig bevonden maatregel doorwerkt in de rechtmatigheid van de toetsen maatregel in die zin dat de te toetsen maatregel van aanvang af onrechtmatig is. De eerste maatregel is onrechtmatig bevonden vanwege een schending van een algemene rechtmatigheidsvoorwaarde, aan welke voorwaarde gedurende de gehele tenuitvoerlegging van elke maatregel ongeacht de grondslag moet worden voldaan. Eiser bevond zich ten tijde van de behandeling van het beroep door de rechtbank in bewaring op grond van de later onrechtmatig bevonden maatregel. De onrechtmatige vrijheidsontneming die eiser heeft ondergaan, heeft 23 dagen voortgeduurd.
De rechtbank zal op grond van al deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, eiser in vrijheid stellen en de maatregel op grond waarvan eiser thans in bewaring is gesteld en die geen gebreken bevat, opheffen.
14. De rechtbank zal zich in deze procedure niet tot het Hof van Justitie wenden om de vraag voor te leggen of “een nationale rechtspraktijk waarin de vaststelling door de rechter dat
de bewaringonrechtmatig is - ongeacht welke maatregel in een aaneengesloten periode van tenuitvoerlegging van bewaringsmaatregelen onrechtmatig is-, niet altijd tot onmiddellijke invrijheidstelling leidt verenigbaar is met het Unierecht.”.
Het is, naar het oordeel van de rechtbank, weliswaar zeer de vraag of het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voldoende gewaarborgd is bij het door de rechter kunnen laten toetsen van de maatregel waarop de vreemdeling op het moment van toetsing in bewaring wordt gehouden. Het fundamentele karakter van het recht op vrijheid brengt wellicht mee dat een rechtsmiddel uitsluitend als doeltreffende voorziening in rechte, welk Unierechtelijk grondrecht in artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten is neergelegd, kan worden gekwalificeerd als de verplichting van de rechter om de onmiddellijke invrijheidstelling te gelasten ook geldt als de voortdurende vrijheidsontneming ten tijde van de toetsing door de rechter inmiddels op een andere grondslag is gebaseerd.
De rechtbank heeft immers vastgesteld dat ten tijde van de toetsing door de rechter van de onrechtmatige maatregel, eiser op grond van juist die maatregel in bewaring is gehouden. De beantwoording van een mogelijke prejudiciële vraag is daarom niet noodzakelijk om uitspraak te kunnen doen in de onderhavige procedure.
15. Het beroep is gegrond zodat eiser aanspraak maakt op schadevergoeding en de rechtbank ook een proceskostenveroordeling zal uitspreken. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierbij af te wijken van de standaardmatig toegekende bedragen.
16. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel;
- gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.400,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,- .
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Genders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 23 november 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.