ECLI:NL:RBDHA:2023:18205

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
NL23.35073
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over vrijheidsbeperkende maatregel in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Iraanse nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 2 november 2023, waarbij hem een vrijheidsbeperkende maatregel was opgelegd op grond van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen rechtmatig verblijf heeft en dat de opgelegde maatregel noodzakelijk was in het belang van de openbare orde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting achterwege gelaten, omdat partijen geen gebruik wilden maken van hun recht om te worden gehoord. De rechtbank heeft op 17 november 2023 het onderzoek gesloten.

De rechtbank overweegt dat de vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd omdat de eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en niet over voldoende bestaansmiddelen beschikt. De eiser heeft aangevoerd dat hij vanwege medische omstandigheden niet op straat gezet kan worden, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de maatregel terecht heeft opgelegd. De rechtbank wijst erop dat een hoger beroep of verzoek om een voorlopige voorziening geen schorsende werking heeft, waardoor de maatregel kan worden gehandhaafd. De rechtbank concludeert dat de maatregel noodzakelijk is om toezicht te houden op de eiser en hem opvang te bieden, en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35073

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

geboren op [geboortedatum],
van Iraanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma).

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, omdat partijen hebben aangegeven dat zij geen gebruik willen maken van hun recht ter zitting te worden gehoord.
De rechtbank heeft het onderzoek op 17 november 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 56, eerste lid, van de Vw 2000 kan door verweerder overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te geven regels, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, de vrijheid van beweging worden beperkt van de vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen b, d, en e.
2. Verweerder heeft eiser door middel van de maatregel verplicht om met ingang van 2 november 2023 te verblijven in de gemeente Westerwolde, alwaar hij zich in het kader van de maatregel in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) in Ter Apel dient op te houden. Volgens verweerder vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel. Verder acht verweerder van belang dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en niet over voldoende bestaansmiddelen beschikt. Eiser heeft geen recht op opvang en voorzieningen meer omdat hij geen rechtmatig verblijf heeft. Door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel wordt aan eiser alsnog opvang geboden.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat de maatregel ten onrechte is opgelegd omdat hij een voorlopige voorziening heeft gevraagd en hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank in de asielprocedure. Daarnaast valt volgens eiser niet in te zien welk doel gediend is met het opleggen van de maatregel. Eiser kan vanwege zijn medische omstandigheden niet op straat gezet worden. Eiser is vanwege een dwarslaesie afhankelijk van medische zorg en begeleidende hulp en heeft een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek. Er is derhalve geen aanleiding om aan te nemen dat eiser zich zou onttrekken aan het toezicht.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de vrijheidsbeperkende maatregel aan eiser heeft mogen opleggen en overweegt daartoe als volgt.
4.1.
Bij uitspraak van 25 oktober 2023 is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door deze rechtbank ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen hoger beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Een ingesteld hoger beroep of verzoek om een voorlopige voorziening heeft geen schorsende werking en staat daardoor niet in de weg aan het opleggen van de maatregel (zie de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:869 en 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:457).
4.2.
Op 8 september 2023 is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd waarin is vermeld dat hij dient terug te keren naar Iran. Eiser heeft derhalve geen rechtmatig verblijf meer en moet Nederland verlaten. Een aanvraag op grond van artikel 64 van de Vw 2000 geeft ook geen rechtmatig verblijf. Dat ontstaat pas op het moment dat daadwerkelijk door verweerder uitstel van vertrek is verleend. Eiser heeft ook geen recht meer op opvang in een regulier AZC. Daarmee heeft eiser geen vaste woon- of verblijfplaats. Van voldoende middelen van bestaan is evenmin gebleken.
4.3.
De rechtbank ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de plaatsing in de VBL geen geschikt middel is voor eiser. Verweerder hoefde in de aangevoerde medische omstandigheden van eiser geen aanleiding te zien om de belangenafweging in het voordeel van eiser uit te laten vallen. De rechtbank benadrukt dat plaatsing in de VBL dient om erop te kunnen toezien dat eiser daadwerkelijk werkt aan zijn vertrek, maar ook dat dit op dit moment tevens de enige mogelijkheid is om eiser nog opvang te bieden. Niet is gebleken dat eiser geen beschikking heeft over medische voorzieningen.
5. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.