ECLI:NL:RBDHA:2023:18210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
NL23.30749
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse eiser wegens kennelijk ongegrondverklaring en geen uitstel van vertrek

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 22 november 2023, wordt het beroep van een Marokkaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 1991, diende op 23 augustus 2023 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris op 22 september 2023 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep samen met een andere zaak en concludeert dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de identiteit van eiser ongeloofwaardig is, omdat hij geen originele identificerende documenten heeft overgelegd. Eiser heeft weliswaar kritiek geuit op de Marokkaanse autoriteiten, maar de rechtbank oordeelt dat Marokko in het algemeen als een veilig land van herkomst wordt beschouwd. Eiser heeft niet aangetoond dat hij persoonlijk risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Marokko.

De rechtbank wijst ook het verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 af. Eiser heeft onvoldoende medische onderbouwing geleverd voor zijn claim dat hij afhankelijk is van medische zorg die in Marokko niet beschikbaar zou zijn. De staatssecretaris heeft terecht geen advies gevraagd aan het Bureau Medische Advisering, omdat eiser niet aan de vereisten voor het indienen van een dergelijk verzoek heeft voldaan. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen en dat eiser geen recht heeft op uitstel van vertrek. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30749

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en stelt [eiser] te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1991. Hij heeft op 23 augustus 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 22 september 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. [1] Verder heeft hij eiser geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
1.1.
De rechtbank heeft het beroep samen met NL23.30750 op 23 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de kennelijke ongegrondverklaring van de asielaanvraag van eiser, alsmede de weigering eiser uitstel van vertrek te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De asielaanvraag
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag – kort samengevat – ten grondslag dat hij vanwege de slechte situatie in Marokko is vertrokken. Eiser heeft kritiek geuit op de Marokkaanse koning en de Marokkaanse autoriteiten. Om deze reden staat eiser in de negatieve belangstelling van de Marokkaanse autoriteiten.
3.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Politieke uiting en daaruit voortvloeiende problemen.
Hoewel de staatssecretaris de nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig acht, wordt eiser niet gevolgd in de verklaringen over zijn identiteit. De staatssecretaris acht het relevante element ‘politieke uiting en daaruit voortvloeiende problemen’ ook ongeloofwaardig. De geloofwaardigheid van de nationaliteit en herkomst van eiser zijn onvoldoende zwaarwegend om aan te nemen dat eiser vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Hierbij betrekt de staatssecretaris dat eiser afkomstig is uit Marokko, dat is aangemerkt als een veilig land van herkomst. [2] Dat Marokko is aangewezen als een veilig land van herkomst betekent namelijk dat een algemeen rechtsvermoeden geldt dat vreemdelingen die uit Marokko komen geen internationale bescherming nodig hebben. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat Marokko ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Hier is eiser volgens de staatssecretaris niet in geslaagd.
Wat is onderwerp van geschil?
4. Door eiser is niet betwist dat Marokko in het algemeen wordt aangemerkt als veilig land van herkomst. Eiser heeft evenmin betwist dat zijn gestelde politieke uiting en de daaruit voorvloeiende problemen geen aanleiding zijn om aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Eiser betoogt echter dat Marokko voor hem persoonlijk geen veilig land van herkomst is omdat de benodigde medische zorg daar niet voor eiser toegankelijk en beschikbaar is. Verder is de identiteit van eiser in deze procedure onderwerp van geschil tussen partijen.
Heeft de staatssecretaris de identiteit van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zijn identiteit ongeloofwaardig wordt geacht. De staatssecretaris heeft niet gemotiveerd waarom de personalia die eiser bij zijn aanvraag heeft opgegeven niet worden gevolgd, terwijl hij de nationaliteit van eiser wel geloofwaardig acht. De staatssecretaris overweegt dat de nationaliteit van eiser op een andere wijze kan worden beoordeeld, maar heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom er geen andere manieren beschikbaar zijn voor het beoordelen van eisers identiteit. Evenmin is gemotiveerd waarom de kopie van het Marokkaanse identiteitsbewijs geen begin van bewijs is en waarom aan eiser niet het voordeel van de twijfel wordt gegeven. Daarnaast is het gelet op de ex nunc toetsing onredelijk dat de staatssecretaris de eerder opgegeven aliassen en vrees voor terugkeer in deze asielrechtelijke procedure betrekt. Deze uitlatingen zijn gedaan binnen het domein van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ).
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de identiteit van eiser niet geloofwaardig is. Eiser heeft zijn identiteit namelijk niet met originele identificerende documenten onderbouwd. De staatssecretaris heeft vervolgens niet ten onrechte het gebruik van verschillende aliassen aan eiser tegengeworpen. In de eerste plaats heeft eiser in voorgaande vreemdelingenrechtelijke procedures ook gebruik gemaakt van aliassen. Het feit dat dit geen asielrechtelijke procedures waren maakt niet dat de staatssecretaris de daarin opgegeven aliassen niet in zijn besluitvorming mag meewegen, want de staatssecretaris dient een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling te verrichten. In de tweede plaats wordt van belang geacht dat eiser zich – in deze procedure – ondanks zijn psychische problemen bewust was van de gevolgen van het opgeven van aliassen. In de zienswijze heeft eiser immers verklaard dat hij een andere naam heeft opgegeven vanwege de angst om te worden teruggestuurd naar Marokko. Een soortgelijke verklaring heeft eiser afgelegd tijdens het gehoor veilig land van herkomst. [3] Dat de staatssecretaris de nationaliteit van eiser geloofwaardig acht maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De staatssecretaris merkt in het bestreden besluit terecht op dat nationaliteit en identiteit los van elkaar staan.
5.2.
De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn standpunt dat de staatssecretaris hem het voordeel van de twijfel dient te geven omdat hij met het overleggen van de kopie van zijn Marokkaanse identiteitskaart een begin van bewijs zou hebben geleverd. De staatssecretaris stelt terecht dat niet aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 is voldaan. Daarbij heeft de staatssecretaris van belang mogen achten dat eiser zich niet aantoonbaar heeft ingespannen om zijn identiteit aannemelijk te maken. De staatssecretaris wijst er in dit kader op dat uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 16 januari 2017, volgt dat eiser destijds heeft verklaard dat hij zou beschikken over een identiteitskaart die bij zijn tante ligt. [4] Op de zitting heeft eiser dit bevestigt en nader toegelicht. Hij beschikte over een originele identiteitskaart die bij zijn tante lag. Eiser heeft de identiteitskaart bij zijn tante opgehaald omdat hij de kaart nodig had voor behandeling in het ziekenhuis. Daarna heeft eiser op verschillende adressen gewoond. Hij weet niet of de identiteitskaart nog op één van zijn oude adressen ligt en sluit daarom niet uit dat hij (zonder daarvan weet te hebben) nog over een originele identiteitskaart beschikt. Daarnaast mocht de staatssecretaris bij de beoordeling betrekken dat eiser in grote lijnen als ongeloofwaardig kan worden gezien gelet op de ongeloofwaardigheid van het relevant element ‘politieke uiting en daaruit voortvloeiende problemen’. Ook heeft eiser drie dagen in Spanje verbleven zonder een asielaanvraag in te dienen en heeft hij bij aankomst in Nederland ook gewacht met het indienen van een aanvraag. [5]
5.3.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Eisers betoog dat aan hem het voordeel van de twijfel had moeten worden gegeven slaagt gelet op hetgeen onder 5.2. is overwogen ook niet.
Heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht afgewezen als ongegrond?
6. Ten aanzien van het betoog van eiser dat Marokko geen veilig land van herkomst voor hem is vanwege het gebrek aan zorg overweegt de rechtbank als volgt. Uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie [6] en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [7] volgt dat de in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 limitatief opgesomde gronden voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd geen grondslag bieden voor verlening van een verblijfsvergunning asiel wegens de medische toestand van een vreemdeling. Verder blijkt hieruit dat de vraag of de uitzetting van de vreemdeling wegens zijn medische toestand leidt tot een schending van artikel 3 van het EVRM, aan de orde kan komen bij de vraag of uitzetting op grond van artikel 64 van de Vw 2000 achterwege moet blijven. De staatssecretaris heeft in het gestelde gebrek aan medische zorg dan ook terecht geen aanleiding gezien om eiser een asielvergunning te verlenen.
6.1.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond.
Komt eiser in aanmerking voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000?
7. Eiser betoogt dat de staatssecretaris het Bureau Medische Advisering (BMA) had moeten vragen om een advies uit te brengen over de medische situatie van eiser. Hiertoe voert eiser aan dat hij tot vorig jaar nog onder behandeling stond van de GGZ-instelling [naam GGZ-instelling] in [plaats] . Eiser heeft daar medicatie gekregen en is weer terugverwezen naar de huisarts. Eiser is voor zijn functioneren afhankelijk van het gebruik van medicatie en onderhoud actieve behandelcontacten met de GGZ. Er is daarom sprake van behandeling in Nederland. Ter onderbouwing heeft eiser de verwijsbrief van [naam GGZ-instelling] van 15 augustus 2022 en afspraakbevestigingen van de praktijkondersteuner (POH) GGZ overlegd. Ook verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank zittingsplaats Den Haag van 1 februari 2019. [8]
De staatssecretaris heeft ten onrechte niet onderzocht wat de behandelmogelijkheden in Marokko zijn, aldus eiser. Terugkeer naar Marokko is gelet op de psychiatrische gezondheidszorg onverantwoord omdat eiser aan zijn lot zal worden overgelaten. Eiser verwijst naar een onderzoek van de gezondheidszorg in Marokko van 2021, waaruit volgt dat de toegang tot psychiatrie voor de onderklasse vrijwel onmogelijk is. [9] Op zitting heeft eiser hier nog aan toegevoegd dat de samenwerkingsplicht zoals deze geldt in de asielprocedure eveneens van toepassing is op de ambtshalve toets aan artikel 64 van de Vw 2000.
7.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiser, met de beschikbare medische stukken, niet heeft aangetoond dat sprake is van een medische behandeling op dit moment. Ook voldoen de door hem overgelegde bewijsstukken niet aan de eisen zoals genoemd in paragraaf A3/7.2.4. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Gelet hierop was de staatssecretaris niet gehouden advies te vragen aan het BMA en evenmin om te onderzoeken of de gestelde benodigde medische zorg beschikbaar is in Marokko.
7.2.
Een vreemdeling kan op grond van artikel 64 van de Vw 2000 een verzoek indienen voor uitstel van vertrek wegens medische redenen. In paragraaf A3/7.2.4. van de Vc 2000, zijn alle bewijsmiddelen opgenomen die een vreemdeling ter onderbouwing van de aanvraag voor uitstel van vertrek moet overleggen. Hierin is onder meer opgenomen dat de medische gegevens informatie moeten bevatten over de behandelaar en de aard van de ingezette of in te zetten behandeling. In paragraaf A3/7.2.6 van de Vc 2000 is vervolgens opgenomen dat de staatssecretaris het BMA niet verzoekt om een advies uit te brengen als de vreemdeling niet alle bewijsmiddelen of incomplete bewijsmiddelen overlegt.
7.3.
De Afdeling heeft eerder geoordeeld dat het hier van toepassing zijnde beleid redelijk is en dat de staatssecretaris de bewijslast voor de actuele medische situatie van de vreemdeling (geheel) bij de vreemdeling mag leggen. [10] Dit betekent dat de vreemdeling zelf gegevens van zijn behandelaren dient te overleggen over zijn diagnose en behandeling.
7.4.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris aan het digitaal dossier het medisch dossier van [naam praktijk], de thuiszorgaanvraag van Meander en het rapport van Medifirst heeft toegevoegd. Eiser heeft zelf een verwijsbrief van [naam GGZ-instelling] van 15 augustus 2022 overgelegd en verschillende afspraakbevestigingen bij de praktijkondersteuner (POH) GGZ van de GZA. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat de afspraakbevestigingen onderbouwen dat hij eens in de twee weken gesprekken heeft bij de praktijkondersteuner (POH) GGZ. Verder gebruikt eiser medicatie voor schizofrenie en de thuiszorg begeleidt hem ’s ochtends en ’s avonds met het innemen van deze medicatie.
7.5.
De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet met medische stukken heeft onderbouwd dat hij momenteel onder medische behandeling staat, dan wel wat de aard van de ingezette of in te zetten behandeling is.
De staatssecretaris wijst er terecht op dat uit de brief van [naam GGZ-instelling] van 15 augustus 2022 blijkt dat de behandeling van eiser zal worden afgesloten. De staatssecretaris stelt verder terecht dat uit de afspraakbevestigingen evenmin blijkt dat sprake is van een lopende behandeling. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat, voor zover dit wel het geval zal zijn, informatie over de behandelaar en de aard en duur van de behandeling ontbreekt. De afspraakbevestigingen kunnen om deze reden niet worden aangemerkt als bewijsmiddel in de zin van de Vreemdelingencirculaire, zodat de staatssecretaris reeds hierom niet gehouden was het BMA om advies te vragen. De door eiser gegeven toelichting op zitting over de aard en duur van de gestelde behandeling bij de POH maakt dit niet anders nu dit geen bewijsmiddel vormt in de zin van paragraaf A3/7.2.4. van de Vc 2000. Hetzelfde geldt voor de toelichting van eiser op zitting over zijn medicamenteuze behandeling. Ook dit komt niet naar voren uit de overgelegde medische stukken.
De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn betoog dat het aan de staatssecretaris is om, zonder de benodigde bewijsmiddelen, onderzoek te doen naar de behandelmogelijkheden in Marokko. Uit de rechtspraak zoals genoemd onder 7.3. volgt dat de bewijslast voor zijn medische situatie bij eiser ligt. Van een samenwerkingsplicht zoals in de asielprocedure is geen sprake. Ten aanzien van de door eiser aangehaalde uitspraak van zittingsplaats Den Haag van 1 februari 2019 heeft de staatssecretaris zich tot slot terecht op het standpunt gesteld dat de uitspraak niet overeenkomt met de situatie van eiser. De rechtbank oordeelde in de aangehaalde uitspraak dat de staatssecretaris het BMA om advies had moeten vragen omdat de vreemdeling uitingen had gedaan van de wens tot zelfdoding. Hier is in het geval van eiser geen sprake van.
7.6.
De staatssecretaris heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. De rechtbank merkt verder ten overvloede op dat er los van de ambtshalve toetsing in deze asielprocedure, nog een separate artikel 64 procedure loopt waarin eiser medische stukken kan overleggen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 31, eerste lid juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Artikel 36 en 37 van de Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn).
3.Zie p. 4 van het rapport Gehoor veilig land van herkomst.
4.Rb. Den Haag, zittingsplaats Rotterdam van 16 januari 2017, AWB 16/30722 (niet gepubliceerd).
5.Pagina 7, Gehoor veilig land van herkomst.
6.Zie het arrest van het Hof van Justitie van 18 december 2014, M’bodj, ECLI:EU:C:2014:2452.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1733, rechtsoverweging (r.o.) 1.2 en 1.3
8.Rb. Den Haag, zittingsplaats Den Haag van 1 februari 2019, zaaknummer NL18.23695.
9.Psychiatric Healthcare in Morocco: Affordability and Accessibility for Lower-Class Moroccans, by Julia Milks.
10.Zie bijvoorbeeld ABRvS 5 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2707 en 15 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2448.