ECLI:NL:RBDHA:2023:18322

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
23/3421
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag aanvullende uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een aanvullende uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De aanvraag werd door de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven afgewezen met een besluit van 15 juli 2022, en na bezwaar bleef de afwijzing in stand. Eiser, die getuige was van een misdrijf waarbij zijn oom slachtoffer werd, heeft psychische klachten ontwikkeld en is in behandeling bij een psycholoog. Hij ontving eerder een uitkering van €5.563,- (letselcategorie 3) maar verzocht om een hogere uitkering (letselcategorie 4) op basis van zijn psychische klachten en arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft geen zitting gehouden omdat partijen daarmee instemden.

Eiser betoogt dat zijn letsel ernstiger is dan door verweerder is vastgesteld en dat hij langdurig afhankelijk is van anderen. Verweerder heeft echter geen aanleiding gezien om de uitkering te verhogen, en stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op een hogere letselcategorie. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid kan stellen dat eiser niet in aanmerking komt voor een hogere uitkering. De rechtbank oordeelt dat de informatie van het UWV en de medische gegevens onvoldoende zijn om een hogere letselcategorie te rechtvaardigen. Eiser krijgt geen uitkering op basis van letselcategorie 4, en het beroep wordt ongegrond verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3421

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. H. Oldenhof),
en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een aanvullende uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 15 juli 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 april 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser was getuige van een misdrijf waarvan zijn oom slachtoffer werd. Als gevolg hiervan heeft hij psychische klachten gekregen. Voor deze klachten is hij in behandeling bij een psycholoog. Bij besluit van 1 april 2020 heeft verweerder aan eiser een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven van €5.563,- (letselcategorie 3) toegekend. Eiser heeft hiertegen geen rechtsmiddelen ingesteld.
3. Eiser heeft op 15 maart 2022 een aanvullende aanvraag ingediend. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om eiser een hogere uitkering (letselcategorie 4) toe te kennen.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser meent dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat het letsel dat hij heeft past bij letselcategorie 3. Hij vindt dat het letsel past in een hogere letselcategorie. Het voorval dat geleid heeft tot het letsel is nog altijd bepalend in zijn leven. Inmiddels is hij arbeidsongeschikt geraakt. In het dagelijks leven kan hij niet normaal functioneren en is hij afhankelijk van zijn vriendin en anderen. Dit blijkt volgens hem ook uit het rapport van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Het UWV heeft vastgesteld dat hij 100% arbeidsongeschikt is. Het behoeft geen betoog dat het UWV zeer strenge eisen hanteert bij het beantwoorden van de vraag of iemand arbeidsongeschikt is. Bij de beoordeling door verweerder is hiermee onvoldoende rekening gehouden. Eiser meent dan ook dat er sprake is van langdurige afhankelijkheid als gevolg van het psychisch letsel dat hij heeft opgelopen door het toedoen van de gebeurtenis. Verweerder heeft dit onvoldoende onderkend.
Wat vindt verweerder?
5. Verweerder vindt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op een hogere uitkering. Uit de aanvullende medische informatie die verweerder van de behandelaar van eiser heeft ontvangen kan volgens de medisch adviseur niet worden afgeleid dat sprake is van langdurige afhankelijkheid als gevolg van het psychisch letsel. Ook past het letsel aan de ogen niet bij een hogere letselcategorie.
Wat zijn de regels?
6. De uitgangspunten voor de hoogte van de toe te kennen uitkering zijn opgenomen in de letsellijst. [1] Volgens de letsellijst wordt als sprake is van psychisch letsel en behandeltrajecten die leiden tot langdurige (vooralsnog) tijdelijke afhankelijkheid een tegemoetkoming uit letselcategorie 4 toegekend.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. De rechtbank stelt voorop dat een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven een financiële tegemoetkoming is die gefinancierd wordt uit belastinggeld en een uiting is van solidariteit van de samenleving met het slachtoffer. Verweerder dient deze uitkering te kunnen verantwoorden. De uitoefening van deze bevoegdheid toetst de rechter terughoudend. [2] De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid kan stellen dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering op basis van een hogere letselcategorie. Verweerder stelt allereerst terecht dat uit de informatie van het UWV blijkt dat eiser kampt met forse beperkingen als gevolg van doorgemaakte life-events, maar dat deze life-events niet worden gespecificeerd. De rechtbank kan verweerder volgen in het standpunt dat zij hieruit opmaakt dat de arbeidsongeschiktheid ziet op meerdere oorzaken als gevolg van meerdere gebeurtenissen in het leven van eiser. Hierdoor acht verweerder het niet aannemelijk dat sprake is van een langdurige gedeeltelijke afhankelijkheid die is ontstaan door getuige te zijn geweest van het misdrijf. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat uit de informatie van het UWV blijkt dat eiser wel volledig arbeidsongeschikt is, maar dat geen sprake is van ADL [3] -afhankelijkheid. Daarnaast heeft verweerder medische informatie van de huisarts die ziet op de psychische klachten van eiser voorgelegd aan de medisch adviseur. De medisch adviseur geeft aan dat over beperkingen en afhankelijkheid geen informatie is ontvangen. Hij ziet op basis van de deze informatie geen aanleiding om een hogere letselcategorie te adviseren dan al is toegewezen. Wat betreft de stressklachten, waardoor glaucoom is verergerd heeft eiser geen medische informatie overgelegd waaruit dit blijkt. Ook volgde dit niet uit de informatie van de huisarts. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid kan concluderen dat niet is gebleken van psychische klachten of oogklachten die naar aard en gevolg ernstiger zijn dan letselcategorie 3.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen uitkering op basis van een hogere letselcategorie krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie Letsellijst 1 november 2022.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3740, r.o. 4.3), 21 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:568, r.o. 7) en 22 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2894, r.o. 7).
3.Algemene dagelijkse levensverrichtingen.