ECLI:NL:RBDHA:2023:18539

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
NL23.35927
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot verblijfsrecht in Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die de Syrische nationaliteit heeft en verblijfsrecht in Duitsland claimt, heeft tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 22 november 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde en een tolk Arabisch aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd is door verweerder, die stelt dat de noodzakelijke documenten voor de terugkeer van eiser naar Duitsland voorhanden zijn of binnenkort beschikbaar zullen zijn. Eiser heeft echter aangevoerd dat zijn verblijfsvergunning in Duitsland is verlopen en dat hij problemen heeft ondervonden met het vinden van woonruimte. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet verplicht was om een lichter middel dan bewaring toe te passen, gezien eisers eerdere weigering om mee te werken aan zijn overdracht naar Duitsland.

De rechtbank constateert dat er een gebrek is in de uitreiking van de maatregel van bewaring, omdat eiser niet op de juiste wijze is geïnformeerd over de redenen van zijn bewaring en zijn recht op rechtsbijstand. Desondanks oordeelt de rechtbank dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring, aangezien eiser gebruik heeft kunnen maken van zijn procedurele rechten. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt verweerder wel tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35927

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. R.E.J.M. van den Toorn, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk Arabisch is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1994 en de Syrische nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert omdat de voor de terugkeer van eiser noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte tijd voorhanden zullen zijn.
Gronden van beroep
3. Eiser voert aan dat zijn verblijfsvergunning in Duitsland is verlopen en niet tijdig is verlengd. Ook heeft hij in Duitsland veel problemen gehad, onder meer met het vinden van woonruimte. Eiser heeft zich altijd aan de meldplicht gehouden zodat verweerder ten onrechte geen lichter middel dan bewaring heeft toegepast. Verweerder had medisch advies moeten opvragen bij Bureau Medische Advisering (BMA) gezien eisers fysieke en mentale gezondheidsproblemen.
De maatregel van bewaring
4. Het gaat in deze zaak om een maatregel op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) schept het bepaalde in artikel 59, tweede lid, van de Vw een rechtsvermoeden dat het belang van de openbare orde, bedoeld in het eerste lid, de inbewaringstelling vordert. [1] Dat rechtsvermoeden vormt de grondslag voor het opleggen van de maatregel van bewaring krachtens artikel 59, eerste en tweede lid, van de Vw. Voor de toepassing van dit tweede lid is het niet nodig dat in de maatregel van bewaring aan de hand van persoonlijke feiten en omstandigheden van de vreemdeling wordt gemotiveerd waarom de bewaring noodzakelijk is.
5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de maatregel voldoende heeft gemotiveerd dat voor eisers terugkeer naar Duitsland de noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnenkort voorhanden zullen zijn. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 15 augustus 2023 een TRI-claim [2] heeft gestuurd naar Duitsland. De Duitse autoriteiten zijn daarmee op dezelfde datum akkoord gegaan en hebben gesteld dat eiser in Duitsland een verblijfsrecht heeft. Eisers stelling dat zijn verblijfsvergunning is verlopen heeft hij niet met documenten onderbouwd. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder voldoende heeft geconcretiseerd dat de voor terugkeer van eiser noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnenkort voorhanden zijn.
Bezwaar tegen overdracht aan Duitsland
6. Voor zover eiser zich in zijn gronden van beroep inhoudelijk richt tegen de overdracht aan Duitsland, verwijst de rechtbank naar het beroep tegen het besluit van verweerder tot niet-ontvankelijkheid van eisers asielaanvraag. Dit beroep is op 24 oktober 2023 ongegrond verklaard. [3] Het verzoek om voorlopige voorziening is dezelfde dag afgewezen. [4] In die procedure zijn deze gronden reeds aan de orde gesteld en beoordeeld door de rechter. Het is dan niet aan de bewaringsrechter om zich daar nogmaals over uit te laten. De bewaringsrechter spreekt zich alleen uit over de maatregel van bewaring die ter toetsing voorligt. De problemen die eiser verwacht bij terugkeer naar Duitsland raken niet aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring.
Lichter middel
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat voor de terugkeer met een lichter middel kan worden volstaan. Niet is betwist dat eiser zich steeds heeft gehouden aan de eerder opgelegde meldplicht. Deze maatregel heeft echter niet tot terugkeer geleid. Eiser heeft juist bij herhaling verklaard niet te zullen meewerken aan zijn overdracht aan Duitsland. Ook heeft hij geen inspanningen verricht om zijn vertrek te faciliteren. Op basis van deze feiten heeft verweerder geen lichter middel hoeven toe te passen.
Advies BMA
8. Verweerder heeft in de opgelegde maatregel van bewaring terecht overwogen dat niet is gebleken dat eiser onder medische behandeling staat of medicijnen voorgeschreven heeft gekregen. De medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra is gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Ook in Duitsland is medische zorg beschikbaar. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de gestelde, maar niet nader onderbouwde medische problematiek van eiser, geen aanleiding hoefde te zien om medisch advies op te vragen van BMA om vast te stellen of eiser in staat is om te reizen. Voor zover deze grond gericht is tegen het besluit om eiser over te dragen aan Duitsland, wordt verwezen naar hetgeen is opgemerkt onder punt 6.
Uitreiking van de maatregel
9. Ten aanzien van de uitreiking van de maatregel van bewaring stelt de rechtbank vast dat verweerder niet heeft voldaan aan alle formele vereisten van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Eiser is namelijk niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring, en van de mogelijkheid om tegen de maatregel van bewaring beroep in te stellen, waarbij hij recht heeft op gratis rechtsbijstand. Er is daarom sprake van een gebrek.
10. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek niet maakt dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Aan eiser is immers op initiatief van verweerder een advocaat toegekend die de maatregel van bewaring op enig moment heeft ontvangen en daartegen vervolgens namens eiser beroep heeft ingesteld. Hoewel deze informatie niet tijdens de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk en in een voor hem begrijpelijke taal aan eiser kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik kunnen maken van de hem toekomende procedurele rechten. [5] Daarbij is het van belang om op te merken dat de rechtbank eerder heeft vastgesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert.
Ambtshalve toets
11. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing [6] niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
12. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Als gevolg van het onder 10 geconstateerde gebrek ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674 (zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY0852.
2.Een verzoek om overname op grond van richtlijn 2008/115/EG van 16 december 2008, de Terugkeerrichtlijn.
3.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, ECLI:NL:RBOBR:2023:5093.
5.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
6.De rechtbank is tot een ambtshalve toetsing gehouden op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en - in aansluiting hierop - de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.