ECLI:NL:RBDHA:2023:18638

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
NL23.36160
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling met uitzicht op uitzetting naar Marokko

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Hol, heeft beroep aangetekend tegen de maatregel van bewaring die hem is opgelegd op 9 november 2023. De rechtbank heeft op 28 november 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren via een beeldverbinding.

De rechtbank beoordeelt of de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser betwist de gronden voor de maatregel, maar de rechtbank concludeert dat de zware en lichte gronden die door de staatssecretaris zijn aangevoerd, voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. De staatssecretaris heeft onder andere gesteld dat eiser zich aan het toezicht heeft onttrokken en niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit.

Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko is, omdat hij eerder in bewaring heeft gezeten en zijn leven in Europa heeft opgebouwd. De rechtbank oordeelt echter dat er geen reden is om aan te nemen dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. De staatssecretaris heeft een aanvraag voor een laissez-passer ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten, en het feit dat er nog geen datum bekend is voor de afgifte daarvan, is niet voldoende om te concluderen dat er geen zicht op uitzetting is.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser heeft geen recht op schadevergoeding en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36160

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Hol),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 9 november 2023 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000
(Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, via een beeldverbinding, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), [1] als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat in de maatregel van bewaring ook de zware grond 3i en de lichte grond 4b zijn aangekruist, maar dat een motivering bij die gronden ontbreekt. Namens de staatssecretaris is op de zitting verduidelijkt dat de zware grond 3i en de lichte grond 4b niet aan maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd. De staatssecretaris heeft daarnaast op de zitting de lichte grond 4e laten vallen. Deze gronden liggen dus niet (langer) aan de maatregel van bewaring ten grondslag.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser de resterende zware en de lichte gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de resterende gronden gelet op het bepaalde in artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000, voldoende zijn om de maatregel te dragen.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
5. Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt. Uit de maatregel blijkt namelijk dat eiser al eerder in bewaring heeft gezeten voor een periode van zes maanden vanaf 2 september 2020 tot en met 2 maart 2021. Deze maatregel is destijds opgeheven omdat het zicht op uitzetting naar Marokko ontbrak. Dat het zicht op uitzetting op dit moment wel aanwezig is, blijkt niet uit het dossier volgens eiser. Om die reden moet de maatregel van bewaring worden opgeheven. Eiser benadrukt daarnaast dat hij al vijftien jaar weg is uit Marokko en zijn leven hier in Europa heeft opgebouwd, waardoor het onrechtvaardig is om hem terug te sturen naar Marokko. Eiser is van een vrachtwagen gesprongen en heeft een riskante reis ondernomen om in Europa te komen en hij vindt dat niet van hem verwacht kan worden dat hij veilig kan terugkeren naar Marokko.
5.1.
In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. De rechtbank stelt daarbij voorop dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [2] Verder zijn er ook geen aanknopingspunten te vinden voor de conclusie dat er ook in het individuele geval van eiser geen zicht op uitzetting bestaat. Uit het dossier blijkt dat de staatssecretaris op
14 november 2023 een laissez-passer aanvraag heeft ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. Dat nog niet bekend is wanneer een laissez-passer wordt afgegeven voor eiser, is onvoldoende voor de conclusie dat een redelijk vooruitzicht op verwijdering in het geval van eiser ontbreekt. Verder is uit het vertrekgesprek van 8 november 2023 af te leiden dat eiser onvoldoende meewerkt aan terugkeer naar Marokko, omdat hij heeft aangegeven dat hij niet wenst terug te keren. Daarnaast heeft eiser geen pogingen ondernomen om aan reisdocumenten te komen. Zoals volgt uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mag van eiser worden verwacht dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting. [3] Naar het oordeel van de rechtbank komt het voor rekening en risico van eiser dat de bewaring voortduurt, omdat hij niet aan zijn meewerkplicht voldoet. Voor zover eiser aanvoert dat het onrechtvaardig is om hem terug te sturen naar Marokko, oordeelt de rechtbank dat dit argument niet in deze procedure, die ziet op de maatregel van bewaring, aan de orde kan worden gesteld. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.In het bijzonder artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000.
2.ABRvS 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269 en ABRvS 2 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:438.
3.Vergelijk ABRvS 22 februari 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AV3295 en ABRvS 23 april 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI3894.
4.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.