ECLI:NL:RBDHA:2023:18800

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
NL23.32134
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige maatregel van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. Eiser was op 5 oktober 2023 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, maar heeft betoogd dat deze maatregel onrechtmatig was omdat hij langer dan 24 uur in een politiecel had verbleven zonder dat bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had onderbouwd waarom de overschrijding van de termijn van 24 uur gerechtvaardigd was. De rechtbank stelde vast dat verkeersdrukte in beginsel geen bijzondere omstandigheid is die een langer verblijf in een politiecel rechtvaardigt. Hierdoor werd de maatregel van bewaring onrechtmatig verklaard, en de rechtbank beval de opheffing van deze maatregel met terugwerkende kracht. Eiser werd een schadevergoeding toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, en de proceskosten werden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verweerder om organisatorische maatregelen te treffen om tijdige overplaatsing naar een detentiecentrum te waarborgen, zelfs in geval van vertragingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32134

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Manouzi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1995.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet betwist, zodat deze vaststaan. Door eiser wordt aangevoerd dat hij er niet van op de hoogte was dat er een terugkeerbesluit aan hem is opgelegd. Nu eiser dit besluit niet heeft ontvangen moet het ervoor worden gehouden dat het niet rechtsgeldig bekend is gemaakt en dus niet in werking is getreden. Een geldig terugkeerbesluit is echter noodzakelijk om een rechtmatige maatregel op te kunnen leggen. Verder wijst eiser er op dat hij na zijn ophouding niet binnen de gestelde termijn van zes uur in bewaring is gesteld. Tot slot betoogt eiser dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting. Eiser verbleef sinds 8 juli 2023 in strafrechtelijke detentie. Verweerder heeft echter pas na de oplegging van de maatregel van bewaring een laissez passer aanvraag ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten.
4. In het kader van de ambtshalve toets die zij dient te verrichten [1] , heeft de rechtbank op 19 oktober 2023 aan verweerder verzocht om aan te geven of eiser na zijn inbewaringstelling in een politiecel heeft verbleven en, indien dit langer dan 24 uur heeft geduurd, om te motiveren of er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.
5. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat eiser op 5 oktober 2023 om 16.19 uur in bewaring is gesteld en dat hij op 6 oktober 2023 om 19.51 uur in het detentiecentrum Rotterdam is geplaats. De reden hiervoor is dat er die dag meer ritten gemaakt moesten worden en dat dit langer duurde dan geraamd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het feit dat eiser na zijn inbewaringstelling langer dan 24 uur in een politiecel heeft verbleven geen gevolgen heeft omdat het volgens de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtsprak van de Raad van State (Afdeling) moet gaan om een meerdaags verblijf in een politiecel. Eiser is één dag na zijn inbewaringstelling overgeplaatst naar het detentiecentrum.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Voor bewaring wordt in de regel gebruik gemaakt van een gespecialiseerde inrichting. Dit is een Unierechtelijke voorwaarde voor bewaring [2] . Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie [3] volgt verder dat een vreemdeling alleen in een niet-gespecialiseerde inrichting kan worden geplaatst als de bijzondere omstandigheden van het geval dat rechtvaardigen. Uit de uitspraken van de Afdeling van 13 augustus 2021 [4] en van 16 november 2022 [5] , waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat tijdelijke plaatsing in een politiecel mag om het vervoer naar en de plaatsing in een gespecialiseerde inrichting te regelen, maakt de rechtbank op dat wanneer dit minder dan 24 uur heeft geduurd deze plaatsing vanwege voornoemde organisatorische redenen kan worden gerechtvaardigd. Zodra deze plaatsing in een politiecel langer dan 24 uur heeft geduurd, zoals in het onderhavige geval, kan dit echter niet zonder meer hierdoor worden verklaard en zal verweerder dienen te motiveren waarom een meerdaagse plaatsing in een politiecel vanwege bijzondere omstandigheden was gerechtvaardigd. De rechtbank leidt, anders dan verweerder, uit voornoemde rechtspraak af dat sprake is van een meerdaags verblijf indien er meer dan 24 uur na de inbewaringstelling is verstreken voordat overplaatsing naar het detentiecentrum plaatsvindt.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende onderbouwd waarom een plaatsing van eiser in een politiecel langer dan 24 uur in dit geval nodig was vanwege bijzondere omstandigheden. Dat de geplande ritten uitliepen en eiser daarom later naar het detentiecentrum is vervoerd, is daartoe onvoldoende. Hieruit blijkt namelijk niet van een bijzondere omstandigheid die een langer verblijf dan 24 uur in een politiecel rechtvaardigt. Het is immers aan verweerder zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat ook in geval van vertragingen in vervoersbewegingen tijdige overplaatsing naar een detentiecentrum wordt gewaarborgd. Van verweerder mag daarom gevergd worden dat hij in voorkomend geval toelicht dat en waarom de overschrijding van de termijn van 24 uur het gevolg was van omstandigheden die in redelijkheid niet voor het risico van verweerder zouden mogen worden gelaten. Verkeersdrukte is naar het oordeel van de rechtbank in beginsel niet zo’n omstandigheid.
9. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2023 [6] maakt de overschrijding van de termijn van 24 uur verblijf in een politiecel de maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd onrechtmatig, nu verweerder niet heeft gemotiveerd waarom een langer verblijf dan 24 uur in een politiecel gerechtvaardigd was.
10. Het beroep is daarom gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag (24 oktober 2023). Omdat de maatregel van bewaring onrechtmatig is en aan eiser een schadevergoeding wordt toegekend vanaf de datum van oplegging van deze maatregel, bespreekt de rechtbank de overige beroepsgronden van eiser niet.
11. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 20 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 2 x € 130,- (verblijf politiecel) en 18 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 2.060,-.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 24 oktober 2023;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.030,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel, rechter, in aanwezigheid van C. van Osch, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 24 oktober 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829 (onder 6) en de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3414.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3413.
3.Zie bijvoorbeeld het arrest W.M. van het Hof van Justitie van 2 juli 2020, ECLI:EU:C:2020:511.