ECLI:NL:RBDHA:2023:18964

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
SGR 22/6317
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel betaalde voorschotten op WGA-uitkering na bonusuitbetaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de terugvordering van te veel betaalde voorschotten op de WGA-uitkering. De eiser ontving in januari 2022 een bonus over het jaar 2021, die door het Uwv werd aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Dit leidde tot de conclusie dat eiser in totaal € 1.822,22 bruto te veel aan voorschot op zijn uitkering had ontvangen. Eiser was het niet eens met de beslissing van het Uwv om de bonus te verrekenen met het voorschot op zijn uitkering, omdat hij vond dat de bonus betrekking had op werkzaamheden die hij in 2021 had verricht en pas in 2022 was uitbetaald.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv de bonus terecht als inkomen heeft aangemerkt en dat de terugvordering van het te veel betaalde voorschot gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde dat de wetgeving niet vereist dat het moment van betaling en het tijdstip van de verrichte arbeid in dezelfde kalendermaand vallen. Eiser had het te veel ontvangen voorschot inmiddels terugbetaald, en de rechtbank vond geen dringende redenen om van terugvordering af te zien. Eiser's beroep op artikel 4:1, elfde lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) werd door de rechtbank verworpen, omdat er geen sprake was van een kennelijk onredelijk resultaat.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6317

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.S de Vreeze).

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv de aan eiser op grond van de Wet WIA [1] toegekende WGA [2] -vervolguitkering over de periode 1 januari 2022 tot en met 31 maart 2022 definitief berekend. Daarbij is vastgesteld dat eiser over deze periode in totaal € 1.822,22 bruto te veel aan voorschot op zijn uitkering heeft ontvangen.
Bij beslissing op bezwaar van 29 september 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 2 november 2022 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2023. Eiser is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 12 september 2019 is aan eiser met ingang van 4 november 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend tot en met 18 juni 2021. Bij besluit van 7 april 2021 is eiser in aansluiting hierop een WGA-vervolguitkering toegekend.
1.2.
Bij besluit van 14 juli 2021 heeft het Uwv eiser meegedeeld dat hij vanaf 1 augustus 2021 een voorschot op zijn uitkering zal ontvangen, omdat hij naast zijn uitkering is gaan werken. Verder is eiser meegedeeld dat de hoogte van zijn uitkering eens per drie maanden (definitief) zal worden berekend en dat eiser eventueel te veel ontvangen voorschot op zijn uitkering aan het Uwv zou moeten terugbetalen.
1.3.
In januari 2022 heeft eiser een bonus uitbetaald gekregen over het jaar 2021 (‘Bonus 2021 hypotheken’) van zijn toenmalige werkgever. Het Uwv heeft de bonus als inkomsten over de maand januari 2022 aangemerkt en die vervolgens bij de berekening van de uitkering betrokken. Dat heeft ertoe geleid dat het Uwv heeft vastgesteld dat eiser in totaal € 1.822,22 bruto te veel voorschot op zijn uitkering heeft ontvangen.
Standpunten
2. Eiser vindt het onterecht dat het Uwv de bonus heeft verrekend met het voorschot op zijn uitkering. Het gaat immers om een bonus die eiser in elke maand van 2021 heeft verdiend, maar die pas in 2022 in één keer tot uitbetaling is gekomen. Om die bonus als inkomsten over de maand januari 2022 aan te merken, acht eiser dan ook kennelijk onredelijk. Eiser heeft het volgens het Uwv te veel ontvangen voorschot inmiddels wel aan het Uwv overgemaakt, maar hij vindt dat dit bedrag moet worden teruggestort vanuit de gedachte dat werken loont.
3. Het Uwv handhaaft zijn standpunt zoals weergegeven in het primaire besluit dat bij het bestreden besluit is gehandhaafd. Wat eiser in beroep aanvoert is volgens het Uwv niet anders dan wat hij ook al in bezwaar heeft aangevoerd.
Beoordeling
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Het Uwv is verplicht om terug te vorderen wat te veel aan voorschotten is betaald. [3] Het Uwv kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. [4]
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv de bonus terecht heeft aangemerkt als inkomsten, namelijk loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. De bonus staat namelijk in een directe relatie tot de arbeid die eiser in 2021 heeft verricht en moet dan ook gezien worden als loon dat een rechtstreekse beloning vormt voor de arbeid die eiser heeft verricht. [5] Dat de bonus pas in 2022 is uitbetaald, maakt dit niet anders, omdat het moment van betaling en het tijdstip waarop de betreffende arbeid is verricht, niet steeds in dezelfde kalendermaand hoeven te liggen. [6] Daarbij heeft het Uwv de bonus terecht aangemerkt als inkomen over de maand januari 2022. Op grond van de toepasselijke wettelijke bepalingen [7] is loon namelijk hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten. Daarbij gaat het Uwv op grond van artikel 4:1, derde lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) ervan uit dat het loon is genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan. Vast staat dat de toenmalige werkgever van eiser van de betaling van de bonus over 2021 in januari 2022 opgave heeft gedaan. Het Uwv heeft gelet hierop de bonus terecht meegenomen in de berekening van de uitkering over de maand januari 2022. Uit die berekening volgde dat eiser te veel voorschot had ontvangen. Het Uwv was verplicht dat te veel betaalde voorschot van eiser terug te vorderen.
4.3.
Dringende redenen om van terugvordering af te zien zijn door eiser niet gesteld en daarvan is de rechtbank ook niet gebleken. Eiser heeft het te veel ontvangen voorschot op zijn uitkering immers volledig terugbetaald aan het Uwv terwijl niet is gesteld of gebleken dat dit tot sociaal of financieel onaanvaardbare gevolgen voor eiser heeft geleid.
4.4.
Ter zitting is duidelijk geworden dat het betoog van eiser neerkomt op een beroep op artikel 4:1, elfde lid, van het AIB.
4.4.1.
Artikel 4:1 van het AIB gaat over de vaststelling van het inkomen voor de toepassing van onder meer de Wet WIA. Het elfde lid van die bepaling houdt in dat, als toepassing van dit artikel leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat, het Uwv het inkomen op een andere wijze bepaalt.
4.4.2.
De rechtbank is van oordeel dat van een kennelijk onredelijk resultaat in dit geval geen sprake is. Dat eiser het als kennelijk onredelijk ervaart dat de bonus, als extra beloning voor de door hem verrichte werkzaamheden, met het voorschot op zijn uitkering is verrekend, is vanuit het oogpunt van eiser wellicht niet onbegrijpelijk, maar niet elk feitelijk of ervaren nadelig resultaat kan als kennelijk onredelijk worden aangemerkt. [8]
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten.
3.Artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA.
4.Artikel 77, zesde lid, van de Wet WIA.
5.Vergelijk rov. 4.2 van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1191.
6.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 4 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3902.
7.Artikel 12 van de Wet WIA, in samenhang met artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen en artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964.
8.Zie eveneens de uitspraak van de CRvB van 4 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3902.