In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij eisers afkomstig uit Irak een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvragen op basis van de Dublinverordening. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 16 februari 2023 hebben eisers hun standpunt toegelicht, waarbij zij zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, mr. A.J. Rossing, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. W. Spijkstra.
De rechtbank heeft overwogen dat de bestreden besluiten zijn gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning niet in behandeling wordt genomen indien een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname gedaan aan Spanje, dat dit verzoek heeft aanvaard. Eisers hebben aangevoerd dat er geen geldig visum is afgegeven door Spanje, en dat Spanje daarom niet verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielaanvraag. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun claim dat het visum ongeldig zou zijn.
Daarnaast hebben eisers betoogd dat Spanje niet voldoet aan de voorwaarden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er onvoldoende opvangplekken voor asielzoekers zouden zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij bij Spanje in beginsel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eisers niet hebben aangetoond dat Spanje niet in staat is om aan de zorgbehoeften van hun zoon te voldoen, die diabetes heeft. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.