ECLI:NL:RBDHA:2023:19085

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
NL23.22660
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet-tijdig beslissen door de staatssecretaris

In deze zaak heeft eiser, van Iraakse nationaliteit, op 20 augustus 2018 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag bij besluit van 7 februari 2019 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft dit beroep ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter het hoger beroep gegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd. Vervolgens heeft de staatssecretaris opnieuw besloten om de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren, wat wederom door de rechtbank ongegrond werd verklaard. Op 30 maart 2023 heeft de Afdeling opnieuw het hoger beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen zestien weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser.

Eiser heeft de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag en heeft op 8 augustus 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken en heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22660

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren [geboortedatum]
van Iraakse nationaliteit
v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

Procesverloop

Eiser heeft op 20 augustus 2018 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 7 februari 2019 heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 26 maart 2019 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het daartegen door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 11 oktober 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank van 26 maart 2019 vernietigd en het besluit van 7 februari 2019 vernietigd.
Bij besluit van 25 juni 2020 heeft de staatssecretaris opnieuw beslist op de aanvraag van eiser en deze opnieuw niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 14 september 2020 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het daartegen door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 maart 2023 heeft de Afdeling het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank van 14 september 2020 vernietigd, het beroep gegrond verklaard en het besluit van 25 juni 2020 vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen een termijn van zestien weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser.
Bij brief van 21 juli 2023 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
Op 8 augustus 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4.
De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken, dat eiser verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
5. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie ter zake (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser.
6. De rechtbank is van oordeel dat van belang is dat de beslissing door de staatssecretaris op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de staatssecretaris binnen acht weken op de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de staatssecretaris een andere termijn te geven. In dit geval is niet gebleken van dergelijke omstandigheden. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de staatssecretaris om op zorgvuldige wijze binnen acht weken een besluit te nemen. De rechtbank acht een termijn van vier weken, zoals door eiser verzocht, te kort en bepaalt dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
7. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank, anders dan door eiser verzocht, dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
8. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.