ECLI:NL:RBDHA:2023:19139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
23/3134
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering zorgtoeslag en vaststelling van het toetsingsinkomen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling en terugvordering van zorgtoeslag over 2021. Bij besluit van 5 augustus 2022 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag voor eiser vastgesteld en grotendeels teruggevorderd. Eiser is in beroep gekomen tegen het bestreden besluit van 11 april 2023, waarin verweerder bij de vaststelling en terugvordering is gebleven. De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2023 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

Eiser ontving zorgtoeslag en had een voorschot van € 1.287,- ontvangen, gebaseerd op een toetsingsinkomen van € 9.439,-. Echter, na toekenning van een AOW-uitkering in januari 2021, werd het inkomen van eiser verhoogd naar € 30.913,-. Dit leidde tot een verlaging van de zorgtoeslag tot € 54,-, waardoor eiser € 1.233,- moest terugbetalen. Eiser betwistte de vaststelling en vroeg om kwijtschelding, omdat hij het terug te betalen bedrag niet kon voldoen.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag op juiste wijze had vastgesteld op basis van de relevante inkomensgegevens. De terugvordering was volgens het beleid van de Belastingdienst niet onredelijk en er waren geen bijzondere omstandigheden die aanleiding gaven om van terugvordering af te zien. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en het besluit tot vaststelling van de zorgtoeslag en terugvordering in stand bleef. Eiser werd gewezen op de mogelijkheid om een persoonlijke betalingsregeling aan te vragen, maar de rechtbank kon geen aanleiding vinden voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3134

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

Belastingdienst/Toeslagen

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling en terugvordering van zorgtoeslag over 2021.
1.1.
Bij besluit van 5 augustus 2022 heeft verweerder de zorgtoeslag voor eiser over 2021 vastgesteld; daarbij is het aan eiser uitgekeerde voorschot grotendeels teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 11 april 2023 op het bezwaar van eiser, is verweerder gebleven bij deze vaststelling en terugvordering. Hiertegen is eiser in beroep gekomen.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Aan de zijde van eiser was tevens mevrouw [naam] aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser ontvangt zorgtoeslag.
3. Voor 2021 heeft eiser een voorschot op zijn zorgtoeslag ontvangen van € 1.287,-. Dit voorschot is gebaseerd op een draagkrachtberekening die uitging van een toetsingsinkomen van € 9.439,-.
4. In december 2020 heeft eiser een uitkering aangevraagd op grond van de Algemene Ouderdomswet (“AOW”). Op 26 januari 2021 is met ingang van 1 december 2019 een AOW-uitkering toegekend. In februari 2021 is op grond van de AOW een bedrag van € 15.640,95 betaald over de periode december 2019 tot en met januari 2021. Deze betaling heeft ertoe geleid dat de inspecteur van de Belastingdienst het inkomen van eiser over 2021 op 10 maart 2022 heeft verhoogd naar € 30.913,-.
5. Bij de definitieve vaststelling van de zorgtoeslag heeft verweerder, uitgaande van de verhoogde inkomensgegevens, de zorgtoeslag over 2021 verlaagd tot € 54,-. Dit heeft tot gevolg, dat eiser een bedrag aan teveel ontvangen zorgtoeslag moet terugbetalen van € 1.233.-, exclusief rente. Dit bedrag is als onverschuldigd betaald teruggevorderd.
Wat vindt eiser in beroep?
6. Eiser vindt de vaststelling van de zorgtoeslag onbegrijpelijk. Het bedrag dat hij zou moeten terugbetalen kan hij niet voldoen. Hij heeft sinds juli 2022 eindelijk een eigen woning en meer grip op zijn financiële situatie. Deze stabiliteit wordt aangetast doordat hij het bedrag moet terugbetalen, in combinatie met andere fiscale schulden die hij moet voldoen. Drie jaar lang heeft hij geen woning en inkomsten gehad. Zijn pensioen is maar 16 euro per maand en hij ontvangt een onvolledige AOW-uitkering, Na inhouding wegens loonbeslag en bestuursrechtelijke premie, houdt hij maandelijks maar € 940,- over. Eiser wil kwijtschelding.
Wat vindt verweerder in beroep?
7. Verweerder stelt dat bij de definitieve berekening van de zorgtoeslag voor 2021 van de juiste inkomensgegevens is uitgegaan. Het voorschotbedrag is terecht als onverschuldigd betaald teruggevorderd.
Wat vindt de rechtbank?
8. De hoogte van de zorgtoeslag wordt vastgesteld op basis van de draagkracht, waarbij het toetsingsinkomen in aanmerking wordt genomen. [1] Daarbij word uitgegaan van het inkomensgegeven dat dat voor het berekeningsjaar is opgenomen in de Basisregistratie inkomen. [2] Verweerder hoeft zich niet in te laten met de vraag of het toetsingsinkomen op het juiste bedrag is vastgesteld. [3] Uit het systeem van de wet volgt dat de vaststelling van een zorgtoeslag kan afwijken van de hoogte van een eerder verleend voorschot. Aan het verlenen van een voorschot kan niet het gerechtvaardigde vertrouwen worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. [4]
9. In deze procedure staat niet ter discussie, dat in de Basisregistratie inkomen een inkomen voor 2021 van € 30.913,- is opgenomen. Dit breng mee dat verweerder bij de vaststelling van de zorgtoeslag van dit toetsingsinkomen moest uitgaan. De zorgtoeslag is dus op juiste wijze vastgesteld. Het bedrag van € 1.233 is daarmee onverschuldigd betaald.
10. Bij de beoordeling of het onverschuldigd betaalde bedrag ook wordt teruggevorderd, moet verweerder de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen. Onder bijzondere omstandigheden moet van terugvordering worden afgezien, of het terug te vorderen bedrag worden gematigd. Die situatie doet zich voor, wanneer de terugvordering onevenredig is. Deze afweging vindt plaats volgens het beleid uit het Verzamelbesluit Toeslagen. [5]
11. De terugvordering is het gevolg van een afwijking van het vastgestelde toetsingsinkomen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. Volgens het beleid is dit geen bijzondere omstandigheid. Ook in de financiële situatie van eiser hoeft verweerder volgens het beleid geen aanleiding te zien om het terug te vorderen bedrag te matigen of op nihil te stellen.
12. De toepassing van dit beleid is niet onredelijk en heeft geen onevenredige gevolgen.
Daarbij is allereerst van belang, dat de uitbetaling van de AOW-uitkering in 2021 het gevolg is van de keuze van eiser om die uitkering ruim na 2019 aan te vragen.
Bovendien kan eiser aan verweerder een persoonlijke betalingsregeling verzoeken. Daarbij zal op basis van zijn huidige financiële situatie worden nagegaan wat zijn betalingsmogelijkheden zijn. Bij een betalingsregeling wordt niet verrekend met lopende toeslagen. Als de betalingscapaciteit onvoldoende is om het teruggevorderde bedrag binnen twee jaar te voldoen, worden er voor het openstaande bedrag geen invorderingsmaatregelen meer genomen, tenzij eiser in de drie jaar daarna recht heeft op toeslagen en teruggaven inkomstenbelasting die niet in maandelijkse termijnen worden uitbetaald. Is dat het geval, dan zullen die bedragen verrekend worden met de buiten de invordering gelaten schuld. Het is niet gebleken dat een persoonlijke betalingsregeling een ontoereikende oplossing zou zijn. [6]
13. De rechtbank heeft er begrip voor dat eiser zich moeilijk kan verenigen met de lagere vaststelling en de terugvordering van de zorgtoeslag, omdat deze ontwikkelingen zich voordoen op een ongelukkig moment. Omdat verweerder de relevante regels op een correcte en redelijke wijze heeft toegepast, kan de rechtbank daar echter geen gevolgen aan verbinden.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Het besluit tot vaststelling van de zorgtoeslag en terugvordering blijft in stand. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (“Awir”), artikel 1 lid 3 in samenhang met 7 lid 1.
2.Awir, artikel 8 lid 1, in samenhang met de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 21.
3.Afdeling Bestuursrechtspraak 7 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN0491.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van 1 april 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH9242, 3 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1178 en 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:56.
5.Staatscourant 2022, 17645.
6.Zie ook Afdeling Bestuursrechtspraak 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3484.