ECLI:NL:RBDHA:2023:19447

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
NL23.22922 en NL23.22923
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een opvolgende asielaanvraag van een Algerijnse nationaliteit met betrekking tot geloofsgroei en de afwijzing door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt het beroep van eiseres, een Algerijnse vrouw, tegen de afwijzing van haar opvolgende asielaanvraag en haar verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld. Eiseres heeft haar derde asielaanvraag ingediend op 28 oktober 2021, waarbij zij stelt dat zij zich heeft bekeerd tot het christelijke geloof en dat er sprake is van geloofsgroei. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft haar aanvraag op 8 augustus 2023 afgewezen, waarbij hij de geloofsgroei ongeloofwaardig achtte. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft op 30 augustus 2023 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de geloofsgroei van eiseres niet op zorgvuldige wijze heeft beoordeeld. De rechtbank stelt vast dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de nieuwe elementen en bevindingen in samenhang met de gegevens uit de voorgaande procedures. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en vernietigt dit besluit. Eiseres krijgt een vergoeding van haar proceskosten toegewezen, en de staatssecretaris moet binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit nemen op de aanvraag van eiseres, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL23.22922 (beroep)
NL23.22923 (voorlopige voorziening)
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van in de zaken tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] 1994, van Algerijnse nationaliteit, eiseres/verzoekster, hierna: eiseres
(gemachtigde: mr. F.W. Verbaas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.A. van Iwaarden).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar opvolgende asielaanvraag en het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening.
1.2.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres bij besluit van 8 augustus 2023 (het bestreden besluit) in de algemene procedure afgewezen.
1.3
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.4
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 30 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, [naam 1] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Achtergrond

2.1
Op 1 augustus 2018 heeft eiseres haar eerste asielaanvraag ingediend. Aan deze asielaanvraag heeft zij onder meer ten grondslag gelegd dat zij een afvallige is en zich heeft bekeerd tot het christelijke geloof. Op 20 augustus 2018 is deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Dit besluit staat in rechte vast.
2.2
Op 3 april 2019 heeft eiseres haar tweede asielaanvraag ingediend. Aan deze asielaanvraag heeft zij ten grondslag gelegd dat er sprake is van geloofsgroei, dat zij nu gedoopt is en dat zij meer kennis heeft opgedaan van het christendom. Op 22 juli 2019 is deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook dit besluit is in rechte vast komen te staan.

Asielrelaas

3.1
Eiseres heeft op 28 oktober 2021 haar derde asielaanvraag ingediend. Bij haar aanvraag heeft zij een verklaring van voorganger [naam 2] [1] ,een gespreksverslag en rapportage van de commissie Plaisier [2] en een certificaat van Xplore Nations Bible College overgelegd. Zij heeft verder vermeld dat er sprake is van intensivering van het geloof. Daarnaast heeft zij gewezen op de verslechterde situatie voor bekeerlingen in Algerije. Ter onderbouwing daarvan heeft zij een brief van Vluchtelingenwerk Nederland over de situatie van bekeerlingen in Algerije overgelegd. Volgens eiseres is er sprake van geloofsgroei omdat haar relatie met de christenen sterker is geworden en zij nu meer innerlijke rust heeft. Eerder las eiseres teksten uit de bijbel, maar na 2021 begon zij deze teksten te begrijpen en te gebruiken in haar leven door de hulp van [naam 2] . Ook stelt eiseres dat zij nu een plan voor haar leven heeft gemaakt, zij nu mensen helpt en zij veel liefde voor Jezus voelt.
3.2
Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst, en
- intensivering van het geloof.
3.3
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig. De intensivering van het geloof wordt door verweerder ongeloofwaardig geacht. Verweerder meent dat de verklaringen van eiseres over de intensivering van haar geloof die zij na de afwijzing van haar vorige asielaanvraag zou hebben ondergaan, te oppervlakkig en algemeen zijn en onvoldoende inzicht geven in de gestelde geloofsintensivering. Daarnaast heeft eiseres niet inzichtelijk gemaakt wat het verband is tussen haar geloofsactiviteiten en de intensivering van het geloof. Ook acht verweerder de kennis van eiseres van het christelijke geloof onvoldoende. Ten aanzien van de stukken die eiseres heeft overgelegd met betrekking tot haar geloof, stelt verweerder zich op het standpunt dat deze stukken al van enige tijd geleden zijn en daarom de geloofsgroei op het moment van de besluitvorming niet ondersteunen. Omdat verweerder de geloofsgroei niet aannemelijk acht, acht hij ook niet aannemelijk dat eiseres bij terugkeer problemen zal ondervinden.
3.4
Verweerder heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiseres niet blijkt dat zij kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Evenmin heeft eiseres volgens verweerder aannemelijk gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM [3] . Eiseres komt daarom volgens verweerder niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw [4] 2000.

Juridisch kader

4.1
Bij een opvolgende aanvraag dient gekeken te worden of er nieuwe elementen of bevindingen zijn aangevoerd. Nieuwe elementen of bevindingen zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd. Daaronder vallen ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd.
4.2
De Afdeling [5] heeft in haar uitspraak van 28 september 2022 [6] toegelicht op welke wijze de aanvraag van een vreemdeling die in een opvolgende procedure voortborduurt op een eerder ongeloofwaardig geachte bekering moet worden beoordeeld. Uit de uitspraak blijkt dat de vreemdeling in de aanvraag moet toelichten wat er nieuw is en waarom dit tot een andere uitkomst leidt dan in de voorgaande asielprocedure. De uitkomst van de voorgaande procedure blijft hierbij het uitgangspunt. Verweerder gaat in zoverre niet ten onrechte uit van een verzwaarde bewijslast voor de vreemdeling. Nieuwe elementen en bevindingen kunnen echter ook invloed hebben op de wijze waarop de gegevens uit de voorgaande procedure moeten worden beoordeeld. Nieuwe elementen en bevindingen in combinatie met de gegevens uit de voorgaande procedure vormen immers een nieuw samenstel van gegevens, waarover verweerder zich nog niet eerder heeft uitgelaten. Zijn in rechte vaststaande eerdere geloofwaardigheidsstandpunt gaat niet automatisch over dat samenstel van gegevens, omdat de combinatie van deze gegevens weer nieuwe bevindingen kan opleveren. Voor zaken over geloofsgroei betekent dit dat verweerder de als nieuw aangedragen elementen en bevindingen moet beoordelen in samenhang met wat de vreemdeling in de voorgaande procedure over de gestelde bekering heeft aangevoerd.
4.3
Dit heeft ook tot gevolg dat verweerder in een opvolgende procedure over geloofsgroei, net als in een eerste procedure, aan een vreemdeling conform WI [7] 2022/3, paragraaf 3.4.4, de mogelijkheid moet bieden om ontoereikende verklaringen over één van de drie elementen van een bekering (motieven voor en proces van bekering, kennis van het nieuwe geloof en religieuze activiteiten), te compenseren met overtuigende verklaringen over de andere twee elementen. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 12 mei 2021 [8] , moet verweerder daar in het licht van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling kenbaar op ingaan. Van een vreemdeling mag worden verwacht dat hij overtuigend verklaart over zijn ervaringen met en persoonlijke beleving van de ontplooide activiteiten en opgedane kennis.
4.4
In WI 2022/3 staat over de inhoudelijke beoordeling van een bekering, voor zover relevant, dat verweerder niet beoordeelt of de vreemdeling zichzelf oprecht bekeerd vindt. Verweerder toetst of aannemelijk is dat de door de vreemdeling gestelde oprechte bekering gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Indien dit aannemelijk is gemaakt, wordt uitgegaan van een geloofwaardige bekering. Bij deze beoordeling is de weging van de drie elementen (proces/motieven, kennis en activiteiten) van belang. Belangrijk is dat alle drie de elementen worden betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering. In het algemeen kan gesteld worden dat het zwaartepunt in de meeste gevallen ligt bij de motieven voor en het proces van bekering. Daarnaast is verweerder op zoek naar het authentieke verhaal van de vreemdeling. In het algemeen kan dan ook worden gesteld dat binnen de beoordeling van de drie elementen het zwaartepunt ligt op de antwoorden van de vreemdeling over zijn eigen ervaringen en de persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot deze drie elementen.
4.5
Over de inhoudelijke beoordeling van een beroep op geloofsgroei staat in WI 2022/3, voor zover relevant, het volgende. Als de vreemdeling de nadruk legt op toegenomen of gewijzigde kennis en/of activiteiten mag worden verwacht dat hij overtuigend verklaart over zijn ervaringen met en persoonlijke beleving van de nadien voortgezette of ontplooide activiteiten en opgedane kennis. Enkel de verklaringen over voortzetting, intensivering of wijziging van activiteiten en/of vergroten van kennis, zonder dat daarbij overtuigende verklaringen worden afgelegd over de persoonlijke beleving hiervan, zullen dus in de regel onvoldoende zijn om niet overtuigende verklaringen over het proces en de motieven van de bekering te compenseren.

Beoordeling door de rechtbank

5.1
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.2
De rechtbank stelt vast dat het in deze zaak draait om de vraag of verweerder niet ten onrechte de gestelde geloofsgroei ongeloofwaardig heeft geacht. Bij de aanvraag heeft eiseres stukken overgelegd en zij heeft in een ‘gehoor opvolgende aanvraag’ haar aanvraag toegelicht en vragen beantwoord. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat het bij de stukken vooral draait om het gespreksverslag van de Commissie Plaisier van 12 juni 2020. De rechtbank stelt vast dat eiseres dit stuk in de beroepsfase van de tweede procedure heeft ingebracht. Deze rechtbank, zittingsplaats Groningen [9] , heeft dit stuk buiten beschouwing gelaten, kort gezegd, omdat het te laat in de procedure was ingebracht. Dat is ook de reden dat eiser het in de onderhavige procedure heeft overgelegd. Dit stuk dient dan ook niet ter onderbouwing van haar geloofsgroei na de tweede procedure, maar ter onderbouwing van haar geloofsgroei in de tweede procedure. Dat heeft verweerder niet onderkend. Al daarom is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid.
5.3
De rechtbank overweegt verder dat de opvolgende aanvraag, zoals verweerder stelt, geen herexamen is. Er kan echter geen waterscheiding worden aangebracht tussen de eerder gestelde bekering tot het christendom en de geloofsgroei en de veranderingen die eiseres nu stelt te hebben beleefd. Volgens WI 2014/10 maakt verweerder een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling, waarbij alle gegevens uit het dossier in onderlinge samenhang worden beoordeeld. Deze beoordeling maakt verweerder volgens WI 2022/3, paragraaf 3.3, niet alleen binnen de kaders van één procedure, maar procedure-overstijgend. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in deze zaak de nieuwe elementen en bevindingen niet heeft bekeken in samenhang met alle gegevens van de voorgaande procedures, zoals verweerder dat behoort te doen gelet op de uitspraak van 28 september 2022 van de Afdeling en de hiervoor beschreven werkinstructies. Zo wordt in de besluitvorming van verweerder amper terugverwezen naar de oude procedures van eiseres, terwijl dit juist noodzakelijk is om de gestelde geloofsgroei te kunnen beoordelen. Verder heeft verweerder het gespreksverslag van Commissie Plaisier feitelijk buiten beschouwing gelaten. Verweerder heeft namelijk volstaan met de overweging dat dit stuk de geloofsgroei in de onderhavige procedure niet onderbouwt. Dit stuk had door verweerder juist betrokken moeten worden bij de besluitvorming, aangezien een dergelijk stuk een ander licht kan werpen op de onderhavige zaak.
5.4
Verder overweegt de rechtbank dat verweerder volgens WI 2022/3 in het licht van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling kenbaar dient in te gaan op de drie elementen van bekering. De rechtbank overweegt dat verweerder de drie elementen in zijn besluitvorming wel apart heeft benoemd en gemotiveerd, maar niet heeft beoordeeld of alle informatie die eiseres over deze drie elementen heeft aangeleverd in samenhang bekeken en in combinatie met de gegevens uit de vorige procedures leidt tot de conclusie dat eiseres haar gestelde geloofsgroei aannemelijk heeft gemaakt. In het verlengde hiervan oordeelt de rechtbank dat verweerder onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op wat eiseres heeft aangevoerd in haar zienswijze ten aanzien van haar verklaringen over bijvoorbeeld haar versterkte relatie met Jezus, de rust die zij door haar geloof ervaart, het beter begrijpen van Bijbelteksten, het zich opgenomen voelen in de kerk, het ervaren en praktiseren van vergeving en de activiteiten die zij verricht. Eiseres heeft namelijk per onderdeel gemotiveerd, onder verwijzing naar haar verklaringen in het gehoor, dat haar verklaringen niet algemeen en summier zijn.

Conclusie en gevolgen

6. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en daarmee ook onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer.
7. De rechtbank ziet gelet op de aard van de gebreken geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Dit betekent dat verweerder opnieuw de aanvraag van eiseres dient te beoordelen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. Omdat met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, is geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- bij een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder het nummer NL23.22922:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 8 augustus 2023;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder het nummer NL23.22923:
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/voorzieningenrechter, in alle zaken:
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.511,- aan proceskosten aan de gemachtigde van eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Soldt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Gedateerd 13 oktober 2021.
2.Gedateerd 12 juni 2020.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Vreemdelingenwet.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Werkinstructie.
9.Uitspraak van 18 december 2020, NL19.17116, overweging 8.2.