ECLI:NL:RBDHA:2023:19545

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
SGR 22/8369
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de beoordeling van nieuw gebleken feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de herziening van een WAO-uitkering. Eiser ontvangt sinds 1998 een WAO-uitkering en heeft in 2022 verzocht om herziening van eerdere besluiten van het Uwv, die zijn verzoeken om herziening in 2014 en 2018 hadden afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv het verzoek van eiser om herziening van de besluiten van 22 augustus 2014 en 22 oktober 2018 ten onrechte had afgewezen, omdat het Uwv onvoldoende had onderbouwd dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren. De rechtbank oordeelde dat de brief van 13 juli 2022 van de revalidatiearts, die als nieuw feit kon worden aangemerkt, niet was betrokken bij de besluitvorming door het Uwv. Deze brief gaf aan dat de rugklachten van eiser, die al voor een herseninfarct bestonden, in de loop der jaren waren toegenomen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende zorgvuldig had gehandeld door deze informatie niet mee te nemen in de beoordeling. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/8369

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde mr. M.S. Nizamoeddin),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.S. de Vreeze).

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv het verzoek van eiser om herziening van de besluiten van 22 augustus 2014 [1] en 22 oktober 2018 [2] afgewezen.
Bij besluit van 15 november 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij brief van 7 februari 2023 heeft eiser de gronden van beroep aangevuld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser ontvangt sinds 1 september 1998 een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In eerste instantie meldde hij zich ziek met rugklachten, maar later kwamen hier ook psychische klachten bij, namelijk depressie- en angstklachten. Er waren toen geen benutbare mogelijkheden.
1.2.
Na een herbeoordeling in 2005 is de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser vastgesteld op 15,56%, waarmee eiser vanaf 29 augustus 2005 in de klasse 15-25% arbeidsongeschikt viel.
1.3.
Op 3 maart 2008 heeft eiser het Uwv verzocht de WAO-uitkering te beëindigen omdat hij weer was gaan werken. Van 20 februari 2008 tot en met 20 februari 2010 heeft eiser een dienstverband gehad bij een beveiligingsbedrijf. Van 22 april 2010 tot 21 mei 2010 heeft hij een uitkering ontvangen op grond van de Werkloosheidswet. Op 16 april 2010 is de WAO-uitkering van eiser heropend.
1.4.
Op 8 juli 2012 heeft eiser een toename van zijn arbeidsongeschiktheid als gevolg van een herseninfarct (CVA) gemeld. Bij besluit van 30 augustus 2012 is een verzoek van eiser tot herziening van zijn WAO-uitkering vanwege tegenomen beperkingen op 20 juni 2012 afgewezen omdat van vier weken onafgebroken toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na herziening van de WAO-uitkering geen sprake was. [3] Eiser heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
Besluiten van 22 augustus 2014 en 22 oktober 2018
2.1.
Besluit van 22 augustus 2014
Bij brief van 20 juni 2014 heeft eiser gemeld dat zijn gezondheid sinds 20 juni 2012 is verslechterd. Bij besluit van 22 augustus 2014 heeft het Uwv bepaald dat de WAO-uitkering van eiser door zijn nieuwe gezondheidsklachten niet wijzigt, omdat hij alleen een hogere uitkering kan krijgen voor nieuwe gezondheidsklachten als hij verzekerd is voor de WAO, wat hij niet is omdat hij niet werkt. Aan dit besluit ligt ten grondslag een medisch onderzoeksverslag van 13 augustus 2014. Daarin is (samengevat) vastgesteld dat eiser weliswaar nieuwe gezondheidsklachten heeft, maar dat die kennelijk zijn voortgekomen uit een andere oorzaak dan die dan die waarvoor eiser sinds 1998 een WAO-uitkering ontvangt. Eiser heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
2.2.
Besluit van 22 oktober 2018
Bij besluit van 22 oktober 2018 heeft het Uwv een verzoek van eiser om terug te komen van het besluit van 22 augustus 2014 afgewezen, omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De WAO-uitkering is daarom ongewijzigd gebleven, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 15-25%. Eiser heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
Huidige procedure
3.1.
Primaire besluit
Op 11 februari 2022 heeft eiser het Uwv voor de tweede maal verzocht om terug te komen op het besluit van 22 augustus 2014. Dit verzoek heeft geleid tot het primaire besluit, waaraan ten grondslag ligt het rapport van een sociaal-medische beoordeling van 6 mei 2022. Daarin is (samengevat) overwogen dat de brief van eiser van 11 februari 2022 een weergave is van de visie van eiser op al bekende gegevens waaruit niet blijkt van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Er is dan ook geen medische reden om terug te komen op de eerdere vaststaande besluiten, aldus het Uwv.
3.2.
Bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het primaire besluit gehandhaafd. Daarbij bevindt zich een medische bijlage waarin, voor zover hier van belang, staat vermeld dat de door eiser in bezwaar overgelegde brief van 13 juli 2022 van N. Roux-Otter, revalidatiearts, wel als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid kan worden gezien, maar dat uit deze brief niet blijkt dat sprake is van een toename per 20 juni 2012 van de klachten waarvoor eiser sinds 1998 een WAO-uitkering ontvangt.
Standpunten
4. Eiser voert (samengevat) het volgende aan. Een deugdelijke medische onderbouwing van het bestreden besluit ontbreekt. Het Uwv heeft de brief van 13 juli 2022 ten onrechte niet betrokken bij de besluitvorming. Eiser verzoekt de rechtbank om een medisch deskundige te benoemen om te onderzoeken of de medische klachten van eiser, waaronder rug- en stressklachten met betrekking tot zijn ziekmelding op 20 juni 2012, opbouwend vanaf 1998 voortvloeien uit één en dezelfde ziekteoorzaak. Verder heeft eiser op 26 februari 2023 in het geding gebracht een rapport van neuroloog L.A.M. Aerden van het Reinier de Graaf ziekenhuis van 15 februari 2023. Op 19 juni 2023 heeft eiser medische informatie van de huisarts uit 2009 overgelegd, waaruit volgens hem blijkt dat hij in 2009 ook kampte met hartproblemen en hypertensie als gevolg van een conflict met zijn toenmalige werkgever.
5. Het Uwv handhaaft in beroep zijn standpunt zoals weergegeven in het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd. De gronden van beroep zijn volgens het Uwv een herhaling van de bezwaargronden. Eiser heeft geen stukken aangeleverd waaruit blijkt dat zijn situatie ten aanzien van de rug- en psychische klachten is verslechterd in de periode van 29 augustus 2005 tot en met 28 augustus 2010. Nu er geen gegevens over een mogelijke toename van klachten binnen vijf jaar zijn, betekent dit dat niet wordt toegekomen aan de vraag of toegenomen klachten voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak. Het Uwv wijst in dit verband op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1564. Uit de stukken die zijn aangeleverd bleek wel dat de medische situatie van eiser was verslechterd, maar dat heeft een andere oorzaak, namelijk een herseninfarct (CVA) op 20 juni 2012. Er zijn geen stukken aangeleverd over toegenomen rugklachten en/of psychische klachten. Bij het herbeoordelingsverzoek van 11 februari 2022 zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden aangeleverd die maken dat de eerdere besluiten van 22 augustus 2014 en 22 oktober 2018 niet juist waren, aldus het Uwv.
Toetsingskader
6.1.
Als de termijn waarbinnen tegen een besluit bezwaar, beroep of hoger beroep kan worden ingesteld ongebruikt is verstreken of als het gebruik van die rechtsmiddelen niet heeft geleid tot herroeping of vernietiging van dat besluit, dan staat dat besluit in rechte vast. De discussie daarover is dan gesloten. Een bestuursorgaan kan er daarom voor kiezen om een verzoek om terug te komen van een dergelijk besluit zonder onderzoek af te wijzen, als bij dat verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn vermeld. Hij hoeft dan in beginsel alleen te verwijzen naar dat eerdere besluit (oorspronkelijk besluit). Het bestuursorgaan doet het verzoek op deze vereenvoudigde manier af met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. [4]
6.2.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is geregeld dat iemand die een herhaalde aanvraag doet nieuwe feiten of omstandigheden moet vermelden. Als het Uwv de aanvraag afwijst omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn, dan moet de bestuursrechter beoordelen of het Uwv zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op dat standpunt heeft gesteld. Als dat het geval is, kan de bestuursrechter toch aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [5]
6.3.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden ingebracht. Feiten of omstandigheden waarvan duidelijk is dat ze geen rol kunnen spelen bij het besluit worden niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden beschouwd. [6]
6.4.
Bij zijn beoordeling of het bestuursorgaan van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb gebruik heeft kunnen maken, kan de bestuursrechter slechts acht slaan op feiten en omstandigheden die uiterlijk in de bezwaarfase naar voren zijn gebracht. Het bestuursorgaan heeft zijn besluit immers uitsluitend op die feiten en omstandigheden kunnen baseren. [7] In zaken waarop artikel 4:6 van de Awb (analoog) van toepassing is, kunnen stukken die betrokkene eerst in beroep heeft overgelegd niet bij de rechterlijke beoordeling worden betrokken. [8]
6.5.
Artikel 37, eerste en tweede lid, van de WAO luidt als volgt:
1. Terzake van toeneming van arbeidsongeschiktheid vindt herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%, onverminderd de artikelen 39 en 39a, plaats zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken 104 weken heeft geduurd.
2. De in het eerste lid bedoelde herziening vindt niet plaats, indien de uitkeringsgerechtigde bij het intreden van de toegenomen arbeidsongeschiktheid uitsluitend op grond van artikel 7b als werknemer wordt beschouwd en de toeneming kennelijk is voortgekomen uit een andere oorzaak dan die waaruit de ongeschiktheid, ter zake waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ontvangen, is voortgekomen.
Beoordeling
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat de door eiser eerst in beroep overgelegde stukken buiten beschouwing dienen te worden gelaten. Het Uwv heeft zijn besluit immers uitsluitend kunnen baseren op feiten en omstandigheden die uiterlijk in de bezwaarfase naar voren zijn gebracht. De rechtbank zal daarom geen acht slaan op de door eiser eerst op 7 februari 2023, 26 februari 2023 en 19 juni 2023 overgelegde stukken. Verder overweegt de rechtbank dat voor het benoemen van een medisch deskundige, zoals door eiser verzocht, geen plaats is, gelet op de aard van deze procedure. [9] Tot slot stelt de rechtbank vast dat eiser geen gronden heeft aangevoerd die zijn toegespitst op wat het Uwv in het bestreden besluit heeft overwogen over het GGD-document uit 2015, een medisch stuk fysiotherapeut uit 2017 en revalidatiedocumenten uit 2012.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat het Uwv de brief van 13 juli 2022 ten onrechte niet heeft aangemerkt als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid, omdat daaruit niet zou blijken dat sprake is van een toename per 20 juni 2012 van de klachten waarvoor eiser sinds 1998 een WAO-uitkering ontvangt. Die brief vermeldt immers onder het kopje ‘Anamnese’ dat de rugklachten ook al voor het CVA bestonden, maar duidelijk zijn toegenomen in de loop van de jaren, wat door de revalidatiearts in de conclusie wordt bevestigd:
“(…) Daarnaast spelen ernstige rugpijn en pijn in de linker knie een rol, deze klachten bestonden ook al voor het CVA maar zijn toegenomen in de loop van de tijd. Fysiotherapie heeft in al die jaren geen effect gehad. (…)”In de omstandigheid dat uit deze brief blijkt dat de rugklachten van eiser na 2012 zijn toegenomen had het Uwv aanleiding moeten zien om de verzekeringsarts onderzoek te laten doen naar de vraag of dat leidt tot toegenomen arbeidsongeschiktheid en of die 104 weken onafgebroken heeft geduurd als bedoeld in artikel 37 van de WAO. Het bestreden besluit is gelet hierop naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ontoereikend gemotiveerd.
7.3.
Omdat uit voormelde brief van 13 juli 2022 niet blijkt van een toename van psychische klachten, ziet de rechtbank hierin geen aanleiding voor een herziening van de besluiten van 22 augustus 2014 en 22 oktober 2018. De weigering van het Uwv om terug te komen op de besluiten van 22 oktober 2018 en 22 augustus 2014 is naar het oordeel van de rechtbank in zoverre ook niet evident onredelijk.
Conclusie
8. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het Uwv het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en ontoereikend heeft gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten of om zelf in de zaak voorzien. Ook zal de rechtbank het Uwv niet opdragen om het gebrek te herstellen met een deugdelijke motivering of een ander besluit, omdat dit naar verwachting geen doelmatige en efficiënte manier is om deze zaak af te doen. Redengevend daartoe is dat het Uwv in deze zaak een andere beoordeling zal moeten verrichten dan naar aanleiding van het herzieningsverzoek is gedaan, namelijk of bij eiser sprake is van toegenomen beperkingen die voortvloeien uit dezelfde ziekteoorzaak als die aanleiding heeft gegeven tot het toekennen van de WAO-uitkering.
Proceskosten en griffierecht
9. Omdat het beroep gegrond is, bestaat aanleiding te bepalen dat het Uwv aan eiser het betaalde griffierecht van € 50,- dient te vergoeden en om het Uwv te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het Uwv op om opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan eiser het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Waarbij het Uwv een verzoek om herziening van de uitkering die eiser ontvangt op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (WAO) heeft afgewezen.
2.Waarbij het Uwv een verzoek om herziening van het besluit van 22 augustus 2014 heeft afgewezen.
3.Als bedoeld in artikel 39a van de WAO.
4.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2479.
5.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en van 23 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1626.
6.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 28 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:370 en de uitspraak van 17 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:932.
7.Zie de uitspraak van de CRvB van 9 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN0933.
8.Onder meer de uitspraak van de CRvB van 16 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4388.
9.Dat volgt uit vaste jurisprudentie van de CRvB, onder meer de uitspraak van 27 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH4552 en de uitspraak van 9 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2126.