In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd onder de beperking 'arbeid als zelfstandige', en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen omdat de eiser niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet voldeed aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak op 1 december 2023 behandeld. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft zijn standpunt toegelicht, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van eiser niet voldoende onderbouwd was. Eiser had een ondernemingsplan ingediend, maar dit werd als summier en algemeen beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat zijn werkzaamheden een wezenlijk Nederlands belang dienden, en dat hij niet voldeed aan de vereisten voor de aanvraag van de verblijfsvergunning.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet alle gevraagde gegevens had overgelegd en dat het ondernemingsplan niet voldoende concreet was. Eiser had ook niet aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor de uitoefening van zijn bedrijf voldeed. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser kan binnen vier weken in hoger beroep gaan tegen deze beslissing.