In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiser, een Syrische nationaliteit houder, heeft op 14 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn heeft eiser verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, in gebreke gesteld. Eiser heeft vervolgens op 14 oktober 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder geen verweerschrift heeft ingediend en heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft overwogen dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals voorgeschreven in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken. Eiser heeft rechtsgeldig verweerder in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling. Daarom is het beroep kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit op de asielaanvraag bekend te maken. Tevens is bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.