ECLI:NL:RBDHA:2023:19889

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
15 december 2023
Zaaknummer
NL23.32505
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraakse nationaliteit hebbende man, zijn asielaanvraag had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat hij in Kroatië slachtoffer is van pushbacks en onmenselijke behandeling door de autoriteiten. De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat, hoewel Kroatië in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag, eiser niet heeft kunnen aantonen dat de behandeling van zijn aanvraag in Kroatië niet volgens internationale verplichtingen zou plaatsvinden. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, tenzij er overtuigende redenen zijn om dit niet te doen. Eiser heeft geen relevante informatie overgelegd die zijn claims over pushbacks en onmenselijke behandeling onderbouwt. De rechtbank concludeert dat verweerder geen aanleiding had om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen op basis van artikel 17 van de Dublinverordening.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32505

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.K. van Ruijzendaal).

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2023 op zitting behandeld te Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A.K.E. van den Heuvel, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Fayez. Verweerder heeft zich laten
vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1982 en de Iraakse nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser stelt in beroep dat verweerder de behandeling van zijn asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich dient te trekken, omdat asielzoekers in Kroatië in de praktijk nog steeds niet volgens de internationale verplichtingen worden behandeld. Eiser stelt slachtoffer te zijn van pushbacks en hij is respectloos en onmenselijk behandeld door de Kroatische autoriteiten. [3] Verder verzoekt eiser de rechtbank om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van het antwoord van het Hof [4] op de prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 15 juni 2022 [5] over de ondeelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [6]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Kroatië in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Het uitgangspunt is verder dat verweerder ten aanzien van Kroatië in beginsel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit mag gaan. Dit is ook recentelijk nog door de Afdeling [7] bevestigd. [8] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hier niet langer van uit kan worden gegaan. Eiser is daarin niet geslaagd.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023. Eiser heeft geen informatie overgelegd waarmee hij aannemelijk heeft gemaakt dat Dublinclaimanten slachtoffer worden van pushbacks bij overdracht naar Kroatië. Ook stelt de rechtbank vast dat eiser heeft verklaard dat hij na aankomst in Kroatië de keuze kreeg om het land te verlaten of naar de opvang te gaan en asiel aan te vragen. [9] Hij is vervolgens op eigen initiatief uit Kroatië vertrokken. De vrees dat hij als Dublinclaimant slachtoffer zal worden van pushbacks is dus niet gebaseerd op zijn eigen ervaringen. Eisers beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 11 oktober 2023 slaagt ook niet, nu dit geen vergelijkbaar geval betreft. In die zaak had verweerder bepaalde door de vreemdeling aangedragen omstandigheden onvoldoende kenbaar betrokken bij de beoordeling. Hiervan is in deze zaak geen sprake.
6. De Afdeling heeft zich in haar uitspraak van 13 september 2023 uitgelaten over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor situaties zoals deze aan de hand van de rechtspraak van het Hof. Uit die rechtspraak volgt niet dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondeelbaar is. De rechtbank sluit zich bij dit oordeel aan.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in de omstandigheden van eiser geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Eiser beroept zich daarbij op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 11 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:15489.
4.Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
6.In dat kader verwijst eiser naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 20 september 2023, ECLI:NL:RBLIM:2023:5585, en deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 13 juni 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:2895.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Uitspraak van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
9.Zie pagina 7 van het aanmeldgehoor Dublin van 22 juli 2023.